4. De wetenschap geeft antwoord
4.2 Thomas Hunt Morgan
Thomas Hunt Morgan, een Amerikaan uit Kentucky, die slechts geloofde wat hijzelf bij zijn experimenten zag, ging aan het werk met fruitvliegen ‘Drosophila melanogaster’. In 1910 ontdekte hij een vlieg met witte ogen (terwijl normaal de fruitvliegen rode ogen hebben). Voor Mendel zou dat geen verrassing zijn geweest: witoog was blijkbaar een recessief kenmerk, dat inderdaad achteraf in een verhouding van 3:1 weer opdook. Maar Morgan ontdekte iets meer: alle witogige vliegen waren mannetjes. Dus blijkbaar bepaalden de chromosomen ook het geslacht. Een medewerkster van Morgan, Nettie Stevens, is dan het monnikenwerk begonnen van de waarneming van de ‘grotere’ cellen van de speekselklier van de Drosophila, en ontdekte een aantal belangrijke dingen: de fruitvlieg heeft vier paar chromosomen, twee ervan zijn vrij lang, één (het sexchromosoom) iets minder, één paar is zeer klein. Eén paar bestaat uit een XY chromosoom bij de mannetjes en een XX chromosoom bij de wijfjes (X=rechte, Y=kromme). Sexcellen hebben slechts vier enkele chromosomen in het sperma of ei. Als de mannelijke cel tot deling komt om sperma te vormen, krijgt het ene sperma de X chromosoom en het andere de Y chromosoom. Bij de vrouwtjes krijgt elk ei een X. Wanneer sperma en ei samenkomen zijn de combinaties XX of XY, dus de helft zijn mannetjes en de helft wijfjes.
Morgan ging dan op zoek waar dat witte oog vandaan kwam. Medewerkers Calvin Bridges en Alfred Sturtevant ontdekten een hele reeks mutaties, zoals een vuurrood (vermiljoen) oog, gevorkte borstels op het lijf, andere adering dan de gewone in de vleugels, enz. Stilaan groeide de idee dat elke trek een plaats had op het chromosoom. Witoog, vermiljoen: het bleek verbonden te zijn met het geslacht. Na lang en geduldig onderzoek zijn Morgan en zijn medewerkers gekomen tot een in kaart brengen van de genen op de chromosomen, en dit zonder ooit een gen te hebben gezien!
Een verdere stap was de ontdekking – door medewerker Alfred Sturtevant – van de overkruising van de chromosomen, zodat bepaalde kenmerken tegen de verwachting in samen voorkomen. Deze ontdekking bevestigde ook dat elk gen een vaste plaats heeft op het chromosoom en dat sommige genen meer dan andere door overkruising van de chromosomen konden worden getroffen.
Maar de vraag bleef bestaan: wat veroorzaakte de mutaties? Daarop kon Morgan geen antwoord geven. Hermann J. Muller probeerde van alles om de structuur of het gedrag van genen te veranderen. Tevergeefs. Tot hij begon te werken met x-stralen. Deze stralen zijn precies, sterk en dodelijk als de straling lang duurt. Het effect was er onmiddellijk: mutaties bij hopen, groter naargelang de dosering van de stralen. Mutaties, die ook in de ‘natuur’ gebeuren: x-stralen heb je niet enkel in een laboratorium, maar ook in de natuur.
Een van de besluiten was dan ook dat mutaties het minst en het traagst zullen optreden waar die stralen het zeldzaamst zijn: bv. diep in de oceanen. De aanwezigheid van de coelacanth, een primitieve vis, nu nog in het diepste van de oceaan, is daar een teken van.
(wordt vervolgd)