7. Slotbeschouwingen

7.3 Hersenomvang (vervolg)

iKung San jagers in de Kalahariwoestijn (Afrika)
Onder de paleoanthropologen wordt nog fel gediscussieerd over de vraag of onze voorouders voedselverzamelaars waren of jagers, of beide. En als ze ook jaagden, of ze dat deden op dood wild (krengen) of op levend wild. Hoe dan ook, sommige vroege volkeren waren hoofdzakelijk jagers, misschien niet in Afrika, waar alternatieven voor de jacht bestonden, maar in randgebieden. De Homo erectus heeft zich wellicht al 1,5 miljoen jaar geleden over de wereld verspreid, in gebieden waar door de opeenvolgende ijstijden ook winters voorkwamen en dus moeilijker aan voedsel te geraken was. Er is dus veel voor te zeggen dat de jacht de voornaamste voedselbron was van de homo erectus, wanneer deze in randgebieden (belangrijker voor de evolutie dan centra van populaties, cfr. vroeger) terechtkomt. De natuurlijke selectie zal daar met grotere waarschijnlijkheid veranderingen bewerkstelligen die een populatie zal opleveren met belangrijke vaardigheden zoals het besluipen van prooidieren, mikken en werpen.
Niet het maken van gereedschappen op zich zal de hersenen hebben doen toenemen: in de hele tijd dat de Homo erectus op aarde rondliep is er van verandering van werktuigen niet veel te merken. Maar de selectie gaat werken in het voordeel van hen die beter en doelmatiger kunnen werpen, en daar speelt de vergroting van de hersenen een rol: hoe groter de hersenen, hoe beter de prestaties.
Bij het werpen is er sprake van verschillende groeicurven:

eerst en vooral die van de verbeteringen, die gaandeweg werden aangebracht aan de projectielen (uitgelezen stenen, discussen van het vuistbijltype, houten speren, speren met een stenen punt, werpen met stokken, slingers en katapulten, pijl en boog): dat natuurlijk over een periode van miljoenen jaren.

een andere groeicurve is die van de werptechniek: we zien dat wanneer we kinderen van verschillende leeftijd bij het werpen observeren: aanvankelijk zonder echt te mikken en onbeheerst, later ver gooien om een doel te raken.

een derde soort groeicurve: de nauwkeurigheid, of in de praktijk, de ‘benaderingsafstand’: het is gemakkelijker om een doel van dichtbij te raken dan van op een afstand en daarom zal de jager proberen zijn prooi zo dicht mogelijk te besluipen. Maar het is voordeliger met dezelfde nauwkeurigheid vanaf een grotere afstand te werpen: het doel wordt met grotere snelheid bereikt. Het betekent dat men grotere prooidieren kan vellen.

en dit laatste betekent een vierde soort groeicurve: steeds grotere prooidieren kunnen worden geveld.

Het probleem daarbij is dat tweemaal zo ver werpen betekent dat de beslissingen vlugger moeten worden genomen dan tweemaal zo snel. In de praktijk zullen ze zelfs achtmaal zo snel moeten worden genomen. En daar spelen de hersenen en hun mogelijkheden een hoofdrol: je moet de mogelijkheid in de hersenen bezitten om snelle beslissingen door te seinen naar de zenuwen en de spieren. Bij de concentratie voor de worp vormen we een zeer groot parallel geschakeld hersencircuit vlak voor de bevelreeks voor het werpen uitgaat naar de spieren. De evolutie kan dus een kwestie geweest zijn van het selecteren van hersenen die dusdanig geschakeld zijn dat tijdelijke synchronisatie kan optreden.

(Deze denkpistes werden geïnspireerd door William Calvin in zijn boek: “De rivier die tegen de berg opstroomt. Een reis naar de oorsprong van de aarde en de mens”, uitgegeven bij Bert Bakker, tweede druk 1991)
(wordt vervolgd)




You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.

Leave a Reply

You must be logged in to post a comment.