ALGEMENE GESCHIEDENIS 3. De Oudheid: Mesopotamië (2)
Geschiedenis
Achtste en zevende millennium vóór Chr. (8000-5900)
In het noorden en noordoosten van het huidige Irak vinden we overblijfselen die wijzen op aarzelende sedentarisatie, een gemengd bestaan van jager-verzamelaars en boeren, die eigen gewassen en huisdieren gaan kweken. De huizen zijn gemaakt van in de zon gebakken stenen, en de potten die ze maken waren eerst nog met de hand gemaakt en in de zon gedroogd. Later ontdekken ze de techniek van de bakovens. De eerste versieringen op de potten zijn geometrische lijnen, volgens sommigen nabootsingen van de plantenvezels, waarmee de voorlopers van deze potten, de geweven manden, werden gemaakt. De dorpelingen begonnen ook ruw koper te bewerken, later te smelten en vorm te geven.
Zesde en vijfde millennium vóór Chr. (5900-4000)
Meer zuidelijk, in de alluviale vlakten van Tigris en Eufraat leven gemeenschappen, die gaan gebruik maken van een netwerk van kanalen om de vruchtbare grond te bevloeien. Deze periode wordt de Ubaidperiode genoemd naar Tell al-Ubaid, waar opgravingen hebben aangetoond dat het boeren er professioneel gebeurde, dwz dat de boeren een overschot produceerden voor mensen, die een ander beroep gaan uitoefenen. Steden worden groter en ingewikkelder, met als middelpunt de tempel (bv. in Eridu). Ten oosten van dit gebied, in het zuiden van het huidige Perzië, komt rond die tijd ook een nederzetting op die later Soeza, hoofdstad van Elam, wordt.
Beschilderde keramiek, terra cota