ALGEMENE GESCHIEDENIS 3. De Oudheid: Mesopotamië (7)

Het Gilgamesj-epos

In de bibliotheek van koning Assurbanipal (zevende eeuw v.C.) gevonden, maar daterend van de 17e eeuw v.C., dus duizend jaar eerder.

In de grijze oertijd heeft koning Gilgamesj de grote stad Uruk gebouwd, met haar paleizen en tempels, haar poorten en wallen. Hij is bijzonder trots op zijn werk; het zal hem tot troost strekken, als later zijn verdere avonturen op een mislukking uitlopen. Gilgamesj is een goed bestuurder, maar zijn juk drukt zwaar op de schouders van zijn onderdanen, vooral op hun vrouwen en dochters.
Daarom bidden zij de vruchtbaarheidsgodin Aruru een schepsel te willen verwekken, dat al zijn aandacht zal vergen en hem minder tijd zal laten om zijn vrouwelijke onderdanen wellustige eisen te stellen. Aruru denkt een schepsel uit, werpt klei op de grond, boetseert een gestalte en maakt die levend. Het is Enkidu, een wilde, ruig over zijn hele lichaam en met een lange haardos als een vrouw. Beschaving kent hij niet; hij eet gras als de gazellen en lest zijn dorst op drinkplaatsen. Hij is meer een dier dan een mens; al de tomeloze kracht van Gilgamesj, die zelf als zoon van de godin Nin-Sun meer een god dan een mens is, zal nodig zijn om hem te temmen.
Toch staat Enkidu boven de dieren. Dat bevestigt hij door ze te bevrijden uit de strikken der jagers. Om hem van de dieren te vervreemden, zenden de gedupeerden een hiërodule (een tempelslavin) uit de tempel van Isjtar (de godin van de liefde) naar hem toe, die hem op niet mis te verstane wijze wereldwijs maakt en ontvankelijk voor de civilisatie




You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.

Leave a Reply

You must be logged in to post a comment.