ALGEMENE GESCHIEDENIS 4. De Middeleeuwen (inleiding)
Middeleeuwen: de periode tussen de val van Rome en de Renaissance: ruwweg 1000 jaar, van 500 tot 1500 na C.
De naam zelf is te verklaren uit de houding van de moderne historici van de Renaissance en later, die grote bewondering hadden voor alles wat de Grieken en Romeinen aan cultuur, kunst en wetenschap hadden gerealiseerd en die in de hergeboorte van die cultuur de toekomst zagen. De eeuwen daartussen beschouwden ze als een permanent dieptepunt, een tijdperk van armoede, wanorde, onwetendheid en bijgeloof.
In de 19e eeuw, de eeuw van het romantisme (en van de industrialisatie met haar negatieve sociale gevolgen) kwam de belangstelling voor die verguisde Middeleeuwen terug. Ook vandaag de dag is deze belangstelling nog groot. Ondertussen weten we immers dat die Middeleeuwen allesbehalve donker en cultuurloos waren, al moeten we toegeven dat de eerste eeuwen na de verdwijning van het West-Romeinse Rijk een ineenstorting te zien geven van de administratie van een gecentraliseerd geheel en een onvermogen om op enigszins grotere schaal een samenhang te organiseren en er de tucht, het morele gezag en de orde in te handhaven.
Dat daarbij ook heel wat artistiek-technische en intellectuele verworvenheden van de oudheid verloren gingen is een uitgemaakt feit. Maar toch werd het geen complete chaos en anarchie. Veel bleef bewaard, zowel technisch als geestelijk, vooral dank zij de Kerk en haar structuren (kloosters, bibliotheken), die in die eeuwen soms de enige bindende factor bleek te zijn tussen volkeren en landen.