ALGEMENE GESCHIEDENIS 4. De Middeleeuwen (II, 4)
Het gevolg van de crisis van het karolingische rijk door de interne tegenstellingen en twisten tussen de opvolgers van Karel de Grote enerzijds en door de invallen van de Noormannen anderzijds is ingrijpend voor de latere geschiedenis van Europa.
Globaal gezien komt het hier op neer: de keizer of koning boet in aan macht en gezag, de aanzienlijken (de kasteelheren, graven, hertogen, markgraven enz.) veroveren de economische macht (de grond) en met behulp daarvan ook de publieke macht.
Deze ontwikkeling begon reeds onder Karel de Grote. In de vervaltijd van het Romeinse Rijk was het gezag, dat via het leger en de ambtenaren vanuit Rome werd uitgeoefend, stilaan overgenomen door landheren, plaatselijke gezagsdragers, particulieren in feite (zowel Romeinen als