ALGEMENE GESCHIEDENIS 4. De Middeleeuwen (III, 6)
HET HEILIGE ROOMSE RIJK DER DUITSE NATIE
De centralisatie onder het gezag van de keizer liep in dat deel van Europa uit op een volledige mislukking. Deze is toe te schrijven deels aan de Italiaanse luchtspiegeling, nl. de pretentie het rijk van de Romeinen opnieuw in leven te willen roepen met Italië als centrum, deels ook aan dynastieke twisten en oorlogen tussen kroonpretendenten. Veel energie van het Duitse volk zal gaan naar de kolonisatie van het Oosten, kolonisatie die in de 11e eeuw volop begint als gevolg van het bevolkingsoverschot, dat op zijn beurt een gevolg was van het invoeren van het drieslagstelsel en het invoeren van nieuwe landbouwtechnieken (ploeg en eg worden van ijzer, de zeis, water- en windmolens worden gebruikt voor verwerking van het graan).
In de 13e eeuw zal het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie in feite ophouden te bestaan. Na een twintigtal jaren zonder keizer of koning (van 1250 tot 1273) zal een zekere Rudolf von Habsburg keizer worden gekroond, maar hij zal zich vooral bekommeren om het Zuidoosten (Oostenrijk, Stiermarken en Karinthië) en daar de grondslag leggen voor zijn dynastie.
Maar terug naar de 10e-11e eeuw, het begin van het Rijk. De Saksische dynastie, die in de tiende eeuw in het Oostfrankenland aan de macht kwam en na een felle strijd tussen de verschillende hertogdommen het gezag van de monarchie herstelde, steunde voor zijn bestuur en beleid zeer sterk op de kerk: de bisschoppen kregen in hun bisdommen allerlei bevoegdheden, die vroeger aan de graven toekwamen. De kerk van haar kant erkende het recht van de Saksische keizers om bisschoppen te benoemen.
Het zag er in de 10e eeuw naar uit dat kerk (sacerdotium) en staat (imperium) perfect en harmonisch konden samenwerken. Het speelde in hun beider voordeel: de koning kon beroep doen op bekwame mannen: de geestelijken hadden doorgaans een betere opleiding genoten dan de niet-geestelijken, en bovendien lieten ze wegens het opgelegde celibaat hun macht en gebied niet over aan erfgenamen. De kerk van haar kant kreeg deelname in het bestuur en kon haar bekeringswerk, vooral in het Oosten, doelmatig organiseren. De keizerskroning van Otto I in 962 bracht weliswaar problemen mee ten overstaan van de Oost-Romeinse keizer, maar was voor Italië, Bourgondië en voor Duitsland zelf in die tijd een goeie zaak: een beter bestuur, meer prestige voor de koning, die nu ook keizer was, en een culturele en economische versterking.
In de 11e eeuw, toen het Salische huis, van Frankische oorsprong, de Saksische dynastie opvolgde, werd het bestuur en de organisatie van het Heilige Roomse Rijk nog verstevigd. Het leek op weg om in navolging van Engeland een goed gecentraliseerde, goed functionerende monarchie te worden.
Het gevaar zat hem echter in twee factoren, typisch voor Duitsland:
-
1. het feit dat het feodale systeem in Duitsland verschilde van dat in de andere landen. Het was niet zo sterk ontwikkeld en veralgemeend. Er bestond daar een klasse van vrije aristocraten, mensen die een vrij erfgoed