ALGEMENE GESCHIEDENIS 4. De Middeleeuwen (IV, 3)

1. De late middeleeuwen: crisis van de christenheid.

De christenheid heeft vaste vorm gekregen. De typisch middeleeuwse expansie is voorbij. Wanneer een nieuwe expansie van het christendom einde 15e eeuw weer op gang komt is het karakter ervan ingrijpend gewijzigd. De invallen van vreemde volkeren zijn met die van de Mongolen in de 13e eeuw in Polen en Hongarije voorgoed afgelopen.

Rond 1300 vertonen zich de eerste crisisverschijnselen: hongersnood (in 1315-1317: de grootste ooit in het Westen); afname van de bevolking; vermindering van de landbouwactiviteit en dus ook van de inkomsten; groeiende onverdraagzaamheid, inquisitie, heksenvervolging; volksoproer in de steden; groeiende invloed van de geldeconomie: de Italiaanse bankiers, eerste grote gelddevaluaties in het Frankrijk van Philips de Schone.
In de 14e eeuw zal na 1348 de tweede grote pestepidemie (na die van de 6e eeuw) de reeds door hongersnoden geteisterde en verzwakte bevolking decimeren, en de crisis tot een catastrofe doen uitgroeien.
De feodale klasse greep in deze crisistijd naar het middel bij uitstek om haar positie te vrijwaren: de oorlog. Hét voorbeeld: de honderdjarige oorlog, door de Franse en Engelse adel gezien als oplossing voor hun problemen. Maar door de crisis wordt ook de centralisatie van de staat bevorderd en kent de nieuwe klasse van de burgerij een stijging van het levenspeil. Dit is een voorbereiding op een nieuwe tijd, die wij Renaissance noemen.




You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.

Leave a Reply

You must be logged in to post a comment.