ALGEMENE GESCHIEDENIS 5. De Nieuwe Tijd (III, 1)
Europa in de eerste helft van de zeventiende eeuw (1600-1650)
Inleiding:
Europa in 1600.
Op het einde van de zestiende eeuw waren er in Europa grofweg vier machtscentra in ontwikkeling:
Engeland, dat een eigen ontwikkeling volgde en door de ontwikkeling van de vloot en de handel met de overzeese gebieden weldra zou uitgroeien tot de grootste zeemogendheid (tegen het einde van de zeventiende eeuw)
De Verenigde Provincies, in opstand gekomen tegen Spanje en machtig aan het worden dank zij de vloot en de handel, met Amsterdam als opvolger van Antwerpen als handelscentrum.
Frankrijk, dat onder de nieuwe dynastie van de Bourbons, begonnen met Hendrik IV (+1610) zich zal ontwikkelen tot een absolute monarchie en zal streven naar een vorm van hegemonie in Europa.
De Habsburgers tenslotte, in een Spaanse en Oostenrijkse tak. De Spaanse Habsburgers (met Karel V en Philips II) hadden gepoogd in de zestiende eeuw hun hegemonie over de zee en over Europa te vestigen, maar vonden Engeland op hun weg (1588: vernietiging van de Armada). In de eerste helft van de volgende eeuw, de zeventiende, zullen de Oostenrijkse Habsburgers, onder Ferdinand II, proberen aan Centraal Europa hun hegemoniaal gezag op te leggen. Dit is de betekenis van de Dertigjarige Oorlog, die begon als een godsdienstconflict en eindigde als een politiek conflict. Resultaat zal zijn een nog grotere verbrokkeling en verval van het Duitse rijk en van Centraal Europa, een totale ineenstorting van Spanje en Portugal, de rijzende kracht van Frankrijk op het continent en die van Engeland en de Nederlanden op zee en in de overzeese gebieden, ten koste van Spanje en Portugal.