GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (15)
Het kalifaat van Damascus (661-750)
Moe’awiya maakte vanuit Syrië, op dat moment centrum van het nog maar recent veroverde rijk, aanspraken op het kalifaat, de opvolging van de Profeet. Met zijn overwinning op ‘Ali begint een nieuwe fase in de geschiedenis van de Islam.
De islam kende geen scheiding van kerk en staat. Mohammed had de beide functies van supreme leider van de geloofsgemeenschap en staatshoofd in zijn persoon verenigd. Daarom had de kalief of opvolger van de Profeet een absolute macht, die zijns gelijke niet kende in heel het rijk.
De geloofsgemeenschap kende geen hiërarchie. In theorie althans kon iedereen de kalief ter verantwoording roepen, wanneer men van oordeel was dat zijn daden niet strookten met de sjarie’a. Dat had voor gevolg dat de interne rebellie tegen het gezag van de kalief steeds achter de hoek op de loer lag. Eigenlijk verdroeg (en verdraagt) die gemeenschap, die volgens de wetten van de koran is ingericht, moeilijk een staatsgezag. Vandaar de voortdurende instabiliteit van de macht in die islamitische rijken.
Met zijn “staatsgreep” wou Moe’ayiwa, die het kalifaat als eerste erfelijk maakte (binnen de dynastie van de Oemayyaden), in de toekomst interne stammentwisten en opvolgingsruzies voorkomen. Dat kon daarom niet anders dan tegenstand oproepen.
Daarbij kwam nog dat de Oemayyaden tekort zijn geschoten in het integreren van de oorspronkelijke bevolking in het rijk. Ze hadden zoals te verwachten is hun handen vol met het organiseren en besturen van een heel vlug veroverd groot rijk. Ze deden daarvoor beroep op de bestaande kaders die zich misschien niet altijd uit overtuiging, maar dikwijls uit berekening hadden bekeerd tot de islam. De veroveraars echter hebben hen te weinig laten delen in de voordelen van de macht, jaloers als ze waren om die voor zich alleen te houden.