Het kalifaat van Bagdad (6)
Dat het beoefenen van de filosofie niet in strijd hoefde te zijn met de islamitische godsdienst, dat hebben we al gezien bij de bespreking van de beweging van de Mutazila. Volgens die denkers kon de filosoof de waarheid vinden door de rede en door ernaar te leven. Maar inderdaad, niet alle mensen waren filosofen en in staat de waarheid direct te vatten. De meesten konden alleen tot de waarheid komen door middel van symbolen. Dit onderscheid tussen de intellectuele elite (die door filosofie tot de waarheid komt) en de massa (die slechts door gehoorzaamheid aan de sjarie’a tot diezelfde waarheid komt) zal een gemeenplaats worden in het islamitisch denken. De filosofie zal meestal door artsen worden beoefend, op discrete wijze, daarbij dikwijls op achterdocht onthaald.
Enkele bekende namen uit de tijd van de Abassiden in Iran, die achteraf (in de twaalfde en dertiende eeuw) in het Arabische Spanje en bij ons tijdens de Middeleeuwen grote invloed hebben uitgeoefend, zijn:
Ibn Sina ofte Avicenna (+1037), een filosoof en geneesheer, die werken over beide disciplines naliet. Zijn “Canon van de geneeskunde” verwierf na een vertaling in het Latijn in Europa snel bekendheid en bleef tot het midden van de 17e eeuw aan de universiteiten, o.m. in Leuven, gebruikt.
Zijn poging om de waarheden van de Islam te definiëren in termen die aan de aristotelische logica en de laat-Griekse metafysica waren ontleend heeft echter de meest algemene en ver reikende invloed op het denken van latere generaties uitgeoefend. Zijn filosofie was in wezen een vorm van het neoplatonisme van Plotinus. Deze gaf in de derde eeuw na Christus een nieuwe interpretatie aan de filosofie van Plato en Aristoteles. Zijn Enneades werden algemeen als een werk van Aristoteles beschouwd (de zogenaamde ‘Theologie van Aristoteles’). Maar in tegenstelling tot Plotinus bleef Avicenna strikt vasthouden aan het monotheïsme. Omdat hij echter geloofde dat de wereld eeuwig geschapen was (de schepping als een proces van emanaties, waardoor de eenheid van God in overeenstemming kon worden gebracht met de diversiteit van het universum), werd Avicenna door de soennitische geleerden als ketter gebrandmerkt.
Een kleine eeuw later zal een andere filosoof-theoloog, al-Ghazali ofte Algazel (+1111) de Arabische neoplatonisten vernietigend weerleggen. Volgens Algazel was de God van de filosofen niet de God van de koran, de God die tot ieder mens sprak, hem oordeelde en liefhad. In zijn visie waren de conclusies waartoe de menselijke logica zonder leiding van buiten af konden leiden onverenigbaar met de door de profeten aan de mensheid geopenbaarde waarheden.
Na hem zal de aristotelische logica door de meer rationalistisch ingestelde theologen aanvaard worden als de grondslag van hun methodologie.