GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (20)

Het kalifaat van Bagdad (750-1258)

De groeiende omvang en kracht van de moslimgemeenschap werkte niet ten gunste van de Oemayyaden. Hun kerngebied, Syrië, was een zwakke schakel in de keten van landen, die bij het rijk gevoegd werden. De steden hier bestonden al vóór de Islam en behielden een mate van onafhankelijkheid ten overstaan van hun nieuwe, islamitische heersers. Meer naar het oosten lag het zwaartepunt van de macht van de moslimgemeenschap: in Zuid-Irak en Iran kwamen meer en meer immigranten en de steden waren daar vollediger Arabisch.

In 747 kwam Perzië in opstand tegen de heerschappij van de dynastie der Oemayyaden. Onder leiding van een man van duistere afkomst, een zekere Aboe Moeslim, rukte een allegaartje van dissidente elementen vanuit Chorasan op naar Damascus. De laatste Oemayyade werd verslagen. Tot nieuwe kalief werd een afstammeling, niet van de Profeet, maar van zijn oom Abbaas, uitgeroepen: Aboe’l-‘Abbaas: de dynastie van de Abassiden kwam zo aan de macht.

De Abassiden streefden ernaar, meer dan de Oemayyaden in Damascus hadden gedaan, hun heerschappij een islamitische rechtvaardiging te geven. De kalief, als lid van de familie van de Profeet, regeerde bij de gratie Gods, in overeenstemming met de koran en de gedragsregels (de soenna). Belangrijke persoon binnen het bestuur werd de rechter (qadi): hij had geen politieke of financiële taken, maar moest geschillen beslechten en oordelen vellen in het licht van wat zich geleidelijk ontwikkelde tot een systeem van islamitische wetten of maatschappelijke regels.




You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.

Leave a Reply

You must be logged in to post a comment.