GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (21)

Het kalifaat van Bagdad (2)

Het systeem van wetten en regels was gebaseerd op de koran, op de handelwijze of soenna van de Profeet, vastgelegd in hadieths, op opvattingen van groepen geleerden en op de zich ontwikkelende praktijk of soenna van plaatselijke gemeenschappen. Het werd onder druk van het gecentraliseerde rijk geleidelijk aan geüniformiseerd. Dat hele stelsel van wetten en maatschappelijke voorschriften kreeg de naam sjarie’a of religieuze wet. Zij die in de islamitische (soennitische) maatschappij die wet moesten handhaven werden de ‘ulama genoemd, behoeders van het stelsel van maatschappelijke gedragsnormen. Zij konden optreden als woordvoerders van de gemeenschap, en hielden zich meestal afzijdig zowel van de regering (vorsten) als van de maatschappij.

Over de sjarie’a of ‘islamitische wet’ schrijft Albert Hourani (Een geschiedenis van de Arabische volkeren. p. 179):

“In werkelijkheid was de sjarie’a echter zowel meer als minder dan wat tegenwoordig gewoonlijk als ‘wet’ wordt beschouwd. Zij was meer omdat zij ook privé-handelingen omvatte die noch iemands buurman noch zijn vorst betroffen: particuliere godsdienstige handelingen, maatschappelijke gedragingen en datgene wat wij onder ‘manieren’ verstaan. Zij was een normatieve code voor alle menselijke handelingen en een poging die handelingen te classificeren om aldus de moslim een richtsnoer te bieden hoe hij volgens Gods wil moest leven.
De sjarie’a was ook minder dan een wet omdat sommige bepalingen erin slechts van theoretische aard waren en zelden of nooit in de praktijk werden gebracht, en ook omdat hele gebieden van het menselijk handelen die in andere wetstelsels wel worden geregeld in de sjarie’a geheel ontbreken. De sjarie’a was zeer nauwkeurig als het ging om kwesties die de persoonlijke status betroffen, zoals huwelijk en echtscheiding, legaten en erfenissen, maar veel minder nauwkeurig inzake contracten en verbintenissen en alles wat met economische activiteiten te maken had; het hele gebied dat tegenwoordig onder het strafrecht valt, ontbrak, moord werd meer als een privé-zaak tussen de families van de betrokkenen beschouwd dan als een kwestie die de gemeenschap, vertegenwoordigd door haar rechters, aanging; en de sjarie’a zei vrijwel niets over het ‘staatsrecht’ of het bestuursrecht.
Zelfs op de terreinen waarop zij zeer nauwkeurig was kon het gezag van de sjarie’a worden ondermijnd door de macht van de heerser of door de feitelijke maatschappelijke praktijk.”




You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.

Leave a Reply

You must be logged in to post a comment.