GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (34)
De Moslimsamenlevingen (11e tot 15e eeuw)(5)
Ondanks de vele verschillen, spanningen en conflicten, bleef de islam toch één grote gemeenschap, oemma, en dit onder meer door het verrichten van bepaalde handelingen en rituelen. Deze worden de ‘zuilen van de islam’ genoemd.
De eerste was de belijdenis (sjahada), die luidt: “Er is geen god dan God en Mohammed is de Profeet van God”. Het uitspreken van deze belijdenis was de formele handeling waardoor iemand moslim werd, en zij werd dagelijks herhaald in de rituele gebeden.
Dit rituele gebed (salaat) is de tweede van de zuilen. Vijfmaal per dag uit te voeren: bij het aanbreken van de dag, ’s middags, in de namiddag, na zonsondergang, vroeg in de nacht. De tijden van gebed werden aangekondigd door een openbare oproep, door een moëddzin vanaf een toren of minaret gedaan. Het werd als een loffelijke daad aangezien om in het openbaar, samen met anderen te bidden in een gebedshuis of moskee. Eén gebed in het bijzonder diende in het openbaar te worden gedaan: het middaggebed van de vrijdag, in een speciale moskee, waarin zich een preekstoel (minbar) bevond. Dat gebed werd gevolgd door een preek van de voorganger.
De derde zuil was de zakaat, het doen van giften uit het inkomen voor armen, behoeftigen, het helpen van schuldenaren, het bevrijden van slaven, het welzijn van reizigers.
De laatste twee pijlers hoefden niet zo vaak te worden gedaan: de sawn of jaarlijkse vasten in de maand ramadan, en de hadj, de bedevaart naar Mekka, die men minstens één keer in zijn leven moest volvoeren.
Het besef tot een gemeenschap van gelovigen te behoren, kwam ook tot uiting in de opvatting dat het de plicht was van iedere moslim elkaars geweten te bewaken, de gemeenschap te beschermen en deze waar mogelijk te vergroten. Jihaad, oorlog tegen degenen die de gemeenschap bedreigden, werd gewoonlijk beschouwd als een verplichting die gelijkwaardig was aan een van de zuilen. De plicht van jihaad was gebaseerd op de korantekst: “O gij die gelooft, bestrijdt de ongelovigen die u na staan”. Na de veroveringen van de eerste eeuw zal deze verplichting vooral te maken krijgen met de verdediging en niet meer de aanval.