GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel III (5)
Tot de belangrijkste taken van de overheid behoorde het innen van belastingen. Er bestonden drie soorten vaste belastingen: de belasting op de producten van het platteland (gewassen, vis, vee); belastingen en accijnzen op stedelijke activiteiten (winkels, industrieën, khans, wegen…); personele belastingen, te betalen door christenen en joden. In de zeventiende eeuw werd dit systeem vervangen door belastingverpachting.
De sultan was niet alleen de verdediger van de grenzen van de islam. Hij was ook de hoeder van de heilige plaatsen ervan: Mekka en Medina, Jeruzalem en Hebron. Als heerser over Mekka en Medina droeg hij de titel van Dienaar van de Twee Heiligdommen. Hij controleerde de belangrijkste wegen waarover de pelgrims naar de heilige steden trokken en organiseerde en leidde de jaarlijkse bedevaart. De belangrijkste georganiseerde bedevaartskaravanen vertrokken vanuit Cairo en Damaskus. Tijdens de Ottomaanse periode was die uit Damascus de belangrijkste, omdat de Ottomanen er meer greep op hadden.
Maar de meest fundamentele taak van de sultan was het handhaven van de sjarie’a. De rechtsschool die door de Ottomanen werd begunstigd was die der hanafieten. Mufti’s (rechtsgeleerden, interpretatoren van de sjarie’a) uit die school werden aangesteld om de wet te interpreteren. De mufti van Istanbul stond aan hun hoofd en was zo de hoogste functionaris in de hele religieuze hiërarchie. Een raad van officiële ‘ulama‘, die de koran interpreteerden, speelden een belangrijke rol in het bestuur van het rijk.
Het leger was in de expansiefaze vooral een ruitermacht, gerekruteerd uit Turken en andere bewoners van Anatolië. De Sipahi’s of cavalerie-officieren mochten in beperkte mate belastingen heffen om hun aantal soldaten op peil te houden. Later werd een nieuw legerkorps gecreëerd, een zeer gedisciplineerde permanente infanterie, de janitsaren (van het Turks geni çeri, nieuw leger), gerekruteerd uit christelijke kinderen die door middel van een periodieke lichting (devçirme) aan hun familie werden onttrokken en tot de islam bekeerd. De janitsaren waren in Bursa gelegerd en werden gekenmerkt door fanatisme en tucht. Na de grote veroveringen werd het korps der janitsaren een soort pretoriaanse wacht, die de sultans aan de macht hielp en ook weer afzette. Na de nederlagen in Moldavië, Servië en Griekenland in de negentiende eeuw liet sultan Mahmut II de janitsaren door andere troepen overvallen en nagenoeg uitmoorden (1826). Daarna werd het korps opgeheven.