De gaullistische benadering van de Europese samenwerking kwam voor het eerst tot uiting in een door Frankrijk geïnspireerd voorstel tot een Europese Politieke Unie, het zogenaamde Plan Fouchet. Het plan stelde een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voorop en samenwerking inzake, wetenschap, cultuur en mensenrechten. Het voorzag ook in een aantal instellingen zoals een raad van ministers, en commissies van ambtenaren om de verschillende beleidsterreinen te coördineren. Dit alles op stevige intergouvernementele basis: beslissingen zouden met met unanimiteit worden genomen, van meerderheidsbeslissingen of een rol voor de Commissie was geen sprake. In feite voorzag het plan Fouchet dat er naast de bestaande instellingen binnen de EEG een nieuw soort Europese samenwerking tussen dezelfde zes landen zou groeien die echter helemaal niet supranationaal zou zijn.
Voorstanders van de supranationaliteit liepen dan ook storm tegen het plan. Met name de Nederlandse minister van buitenlandse zaken Luns, de latere NAVO secretaris-generaal, was uitermate achterdochtig en hij vond hiervoor steun bij de Belgen. In feite was het standpunt dubbel: enerzijds moesten meer supranationale elementen in het plan komen, anderzijds moest het duidelijk Atlantisch worden ingebed en moest met name de deur worden open gehouden voor nieuwe leden. Intussen had Groot-Brittannië immers haar kandidatuur voor de EEG gesteld en Luns eiste dat de Britten mee aan de onderhandelingstafel over de Politieke Unie kwamen zitten. Het plan Fouchet stierf dan ook een stille dood. De Gaulle zou zich immers meer gaan toeleggen op de samenwerking met Duitsland en blokkeerde met zijn veto de Britse toetreding, die hij te Atlantisch achtte.