Geschiedenis van Amerika I-3
In 1872 vond een arts op zijn boerderij in Delaware stenen pijlpunten, schrapers en bijlen. Die bleken tienduizend jaar oud te zijn en dus te komen van de Pleistoceenmensen, die vermoedelijk uit Azië in Amerika waren terecht gekomen. In de jaren erna vond men op allerlei plaatsen vergelijkbare primitieve werktuigen.
Niet alleen de christenen, die geloofden in de theorie van de verloren stammen Israëls, verwierpen die vondst. Ook antropologen en archeologen geloofden het niet: volgens hen waren die vinders onwetenschappelijke charlatans, die uit waren op publiciteit. Ze waren volgens hen bovendien niet in staat dat wat ze vonden wetenschappelijk op te graven en te onderzoeken.
De ruzie tussen de sceptische wetenschappers en de enthousiaste amateurs zou duren tot in de jaren twintig van vorige eeuw. In 1927 vond een rancher in Folsom (New Mexico) oude botten: de directeur van het Museum of Natural History van Colorado kwam er op af, en vond in augustus een speerpunt die vast zat tussen twee bizonribben. Het bleek de speerpunt te zijn van een pleistocene jager, die duizenden jaren geleden de bizon had geveld.
Het hek was van de dam. Twee jaar later vond een zekere Whiteman, een man met indiaans bloed in de aderen en gefascineerd door de indiaanse gebruiken en cultuur, in Clovis (New Mexico, niet ver van de grens met Texas, 300 km. zuidelijker dan Folsom) op zijn beurt fossiele botten. Maar het duurde nog vier jaar eer hij er een zekere Edgar Howard , promovendus aan de universiteit van Pennsylvania, ervan kon overtuigen zijn vondst au sérieux te nemen.
Howard werkte vier jaar in Clovis. Hij vond er voorwerpen zoals in Folsom, maar ook in een diepere laag heel andere artefacten, groter, dikker en minder mooi afgewerkt. Deze tweede, oudere cultuur werd bekend als de Cloviscultuur (het dorp Clovis kreeg zijn naam van de Frankische koning Clodovech of Clovis, maar heeft er uiteraard voor de rest niets mee te maken).