Een ongelijke wereld (4)
Tienduizend jaar voor Christus: de voorlopig laatste ijstijd loopt ten einde. Het ijs trekt zich terug naar het Noorden en zuidelijker gelegen gebieden in Europa en Azië beginnen te genieten van een milder klimaat. Wilde planten en dieren schuiven mee en veroveren de vrijgekomen gebieden. In het Midden-Oosten ligt een gebied open dat later de naam zal krijgen van de vruchtbare sikkel: het huidige Irak en Iran, boven de Arabische woestijn en de Perzische golf.
Al twintigduizend jaar is de Neandertaler uitgestorven, wellicht mede door de concurrentie van een succesrijke nieuwe mensensoort, de homo sapiens. Deze gaat nu in kleine groepjes van verwante mannen, vrouwen en kinderen het nieuwe gebied verkennen, op zoek naar eetbare planten en op jacht naar dieren, die hem de nodige eiwitten zullen verschaffen om het harde leven aan te kunnen. Hij beschikt over stenen werktuigen, al verfijnder en efficiënter dan die van zijn voorlopers.
En hier in het heuvellandschap en in de vlakten begint heel langzaamaan datgene wat een historicus uit de twintigste eeuw heeft genoemd de neolithische revolutie. Groepjes nomadische mensen, die niet voortdurend verder trekken maar een tijdlang – enkele maanden, een half jaar – ter plaatse blijven omdat er zoveel voedsel te vinden is. En op een wijze die we niet meer kunnen achterhalen zijn die mensen ook begonnen wilde planten niet enkel te verzamelen waar de natuur ze had rondgestrooid maar ze zelf te kweken; en enkele dieren niet alleen te jagen maar te ‘domesticeren’, dwz ze ten eigen behoeve te kweken en te veredelen. Een echte revolutie, die overgang van jager-verzamelaar naar boer, maar een revolutie die heel langzaam heeft plaats gehad, een overgang die wellicht tientallen eeuwen heeft nodig gehad.
Archeologen en antropologen hebben in het Noorden van Irak de oudste dorpsgemeenschappen gevonden, met zaden van gekweekte planten en beenderen van gedomesticeerde dieren, die dateren van het achtste millennium voor Christus. Gemeenschappen die talrijker waren geworden dank zij het voedsel dat ze zelf produceerden, die methodes uitvonden om voedselvoorraden op te slaan en zo mensen uit hun midden vrij te maken voor andere taken (eerst en vooral wellicht ‘priesters’, later ‘ambtenaren’ voor de goede gang van zaken in de gemeenschap), die resistentie opbouwden tegen allerlei ziektes, afkomstig van de gedomesticeerde dieren, waar ze mee samen leefden.