De grote transformatie (9) India
India en de spiltijd.
In de negende eeuw v.C. is in India de spiltijd begonnen, toen de ritualisten, die behoorden tot de brahmaanse priesterklasse, de liturgie begonnen te hervormen. Hun doel was het bannen van de gewelddadigheid uit de offerriten, hun ideaal de ahimsa of geweldloosheid.
Het belangrijkste effect van de rituele hervorming was de ontdekking van de innerlijke wereld: het atman, het ‘zelf’. Het lijkt een moeilijk in onze taal weer te geven werkelijkheid. Het is hiet wat wij de ‘ziel’ noemen, want het atman was niet geheel geestelijk. Het spraakvermogen? Het ademhalen? Het innerlijke vuur van de mens?
In de achtste eeuw was het de sanyasin, de wereldverzaker, die het volgende stadium van de spiltijd in India zal vormgeven. De sanyasin, met hun lange, losse lokken en hun gewaden in een vuilgele tint, trokken zich terug uit de wereld en beoefenden een vroege vorm van yoga.
Uit de kringen van de sanyasins en de brahmana’s ofte priesterklassen komen de geschriften voort, die upanishads worden genoemd, en grote invloed hebben gehad op de spiritualiteit van het hindoeïsme.
Er zijn dertien klassieke upanishads, geschreven tussen de zevende en tweede eeuw v.C.: de nadruk ligt niet meer op de uiterlijke uitvoering van een rite maar op de innerlijke betekenis ervan
Het diepe inzicht van de wijzen van de upanishads: diep in de mens huist een onsterfelijke vonk die deel had aan – van dezelfde aard was als – het onsterfelijke brahman dat de hele kosmos bijeenhield en leven schonk.
Upanishad betekent letterlijk: ‘gaan zitten naast’. Dat verwijst naar de overdracht van esoterische kennis. De diepe, bevrijdende kennis dat het brahman hun atman was. Het atman was fysiek en geestelijk, immanent in het hart en het lichaam, de ultieme onveranderlijke innerlijke kern van alle dingen.