Archive for the 'ALGEMENE GESCHIEDENIS' Category

ALGEMENE GESCHIEDENIS 5. De Nieuwe Tijd (I, 10)

Luther heeft in feite de elementen van Wicliff en Hus weer opgenomen in een strijd tegen het pausdom. Dat het Luteranisme er gekomen is en geslaagd is, is ergens wel te danken aan de politieke constellatie van het moment: aan het feit dat heel wat vorsten er belang bij meenden te hebben over te gaan tot het nieuwe geloof. En het feit dat ook hun onderdanen blijkbaar zonder veel protest overgingen tot dat nieuwe geloof, bewijst hoe sterk die Lutherse beweging een zaak van politiek belang was en niet op de eerste plaats een volksbeweging. In Zuid-Duitsland (Beieren) vond Luther aanvankelijk veel bijval onder het volk, maar toch zou niet Zuid-Duitsland maar het Noorden, door de overgang van de vorsten daar tot het nieuwe geloof, Luthers worden: Saksen, Hessen, Brandenburg. Dat eerste



ALGEMENE GESCHIEDENIS 5. De Nieuwe Tijd (I, 9)

4. De Reformatie

De hervormingsbeweging, die in de 16e eeuw is doorgebroken niet meer binnen de kerk, maar tegen de gevestigde klerikale kerk in: het Lutheranisme, en iets later het Calvinisme, beide nu als protestantisme bekend.

We herinneren ons hun voorlopers: Wicliff in het Engeland van de 14e eeuw, Hus in het Bohemen van de 15e eeuw. In beide gevallen ging het om volkse bewegingen, die vanuit een radicaalevangelische stellingname in opstand kwamen tegen de kerkelijke hiërarchie en wellicht ongewild politieke allure kregen. Wicliff raakte vermengd met de sociale boerenopstand in Engeland naar aanleiding van de nieuwe belastingswetten, genoodzaakt door de kosten van de oorlog tegen de Franse koning; Hus steunde op het anti-Duitse ressentiment van de Tsjechische bevolking in Bohemen.

De hervormingsbewegingen van Luther en Calvijn waren evenmin een zuiver religieuze aangelegenheid, net zo min trouwens als het pausdom en de hiërarchische katholieke kerk, waartegen die hervormers zich afzetten. Het pausdom had met de ballingschap van Avignon, met het daarop volgende grote schisma (een tijdlang twee, en zelfs op zeker ogenblik drie pausen) en met het conciliarisme uit het begin van de 15e eeuw heel wat pluimen gelaten. Tekenend daarvoor is het feit dat de herhaalde oproepen van de paus om front te vormen tegen het opkomend Turks gevaar (we zijn in de 15e eeuw: Constantinopel is gevallen in 1453!) geen gehoor vinden bij de Europese vorsten. Dit in schrille tegenstelling tot hun oproep, een paar eeuwen eerder, om op kruistocht te gaan tegen de Islam in Syrië en Palestina, die hen niet eens bedreigde. De tijden zijn grondig veranderd. Het pausdom betekende nog enkel in Italië zelf een politieke macht, die dan nog moest onderdoen voor die van Milaan, Venetië enz. De pausen van het einde van die 15e en het begin van de 16e eeuw, de fameuze Renaissancepausen, gaven bovendien nog aanstoot door hun wereldse en weelderige manier van leven (Alexander VI is daarvoor berucht). De overige gezagsdragers in de kerk, de kloosterordes, de priesterklasse, ze waren er even erg aan toe. Misbruiken, geldzucht, gebrek aan verantwoordelijkheidszin, oppervlakkigheid: het kon bijna niet erger. De dominicanen waren de enige kloosterorde, die in die periode nog vrij actief waren: bij gebrek echter aan echte ketters hadden ze zich toegelegd op het vervolgen van heksen!

Reactie kon niet uitblijven, hoezeer ze ook niet voorzien werd door de verantwoordelijken in de kerk, die koketteerden met de ideeën van de Renaissance en het humanisme. Ze kwam uit Duitsland, waar bij gebrek aan centraal gezag de paus zijn macht nog het meest kon doen gelden en dus tegenstand opriep. Daar bovenop leefde bij het Duitse volk een wrok tegen de Italianen, voor wie de Duitsers maar barbaren waren, afstammelingen van de Germanen, die het Romeinse rijk ten val hadden gebracht. De burgerij in het Duitse rijk was ook sterk antiklerikaal, vanwege de vele voorrechten waarvan de geestelijke kaste genoot. Al deze elementen samen verklaren dat de Reformatie haar oorsprong in Duitsland vond. Maar de Fransman Calvijn toont wel aan dat de reformatie niet typisch Duits is, maar in haar oorsprong een godsdienstige aangelegenheid, ook al komt dit vooral bij Calvijn tot uiting.



ALGEMENE GESCHIEDENIS 5. De Nieuwe Tijd (I, 8)

3. De Renaissance in het overige Europa

Toen de landen ten noorden van de Alpen kennis kregen van de Renaissance in Italië, zo ongeveer in het midden van de 15e eeuw, waren ook zij in een crisis geraakt van sociale en economische verandering. Het kapitalisme, dat zich in de 12e en 13e eeuw daar al had ontwikkeld bij de rijke kooplieden in de steden, was daar door twee oorzaken afgeremd:

    eerst en vooral door de onweerstaanbare concurrentie van het Italiaans kapitaal dat zich tegen het einde van de 12e eeuw al overal van de geldhandel had meester gemaakt
    daarnaast door de beperkingen van het ambachtswezen dat de kleine burgerstand in de steden begunstigde en door de kerkelijke wetten tegen woeker (lenen tegen rentevergoeding).

Het gevolg was dat in de 14e eeuw de patriciërs, dwz de gegoede burgers in de steden, renteniers waren geworden, die op hun geld teerden en bij wijze van spreken niets meer deden. Wie nog zaken deed had met Italianen te doen en het kapitaal zelfs in Vlaanderen was grotendeels Italiaans.
Dat veranderde pas in de 15e eeuw, toen een nieuwe klasse van



ALGEMENE GESCHIEDENIS 5. De Nieuwe Tijd (I, 7)

De Renaissance in Italië

Nog enkele gegevens voor een paar belangrijke steden:
Milaan : tot midden 15e eeuw waren de Visconti



ALGEMENE GESCHIEDENIS 5. De Nieuwe Tijd (I, 6)

2. De Renaissance in Italië

Die maatschappelijke ontwikkeling als gevolg van handel, industrie en bankwezen, van een vroeg-kapitalisme dus, doet zich het eerst voor in het noorden van Italië. Daar verloren de traditionele leiders van het maatschappelijke en intellectuele leven hun gezag veel eerder dan in de rest van Europa, vooral als gevolg van de snelle ontwikkeling van het stadsleven daar en het ontbreken van een centraal gezag. De adel in die steden ging zich moeien met de twisten tussen burgers en met de handel, en zo vervaagde de scheidingslijn tussen edelman en burger. Er ontstond daar een gelijkheid van zeden en belangen, ongeacht de geboorte. De oorlog en krijgskunst kwamen daar ook in handen van



ALGEMENE GESCHIEDENIS 5. De Nieuwe Tijd (I, 5)

Welke factoren liggen aan de basis van dit veranderde denken?

  • de opleving van de handel: de bloeitijd van de Hanze in de 14e en 15e eeuw, en de bloei van grote handelsondernemingen in Italië, speciaal in Venetië.
    De Hanzesteden aan de kust van de Baltische zee, met Lübeck als leidende stad, hebben een indrukwekkende handelsactiviteit aan de dag gelegd maar zullen het in de 16e eeuw moeten afleggen tegen de sterkere gecentraliseerde monarchieën en staten, de Verenigde Nederlanden op kop, omdat ze te verdeeld waren en naijverig op elkaar.
    De republiek Venetië echter was een gecentraliseerd rijk, dat heel doeltreffend werd bestuurd. Ze bezat grote werven, met rederijen en schepen met een vracht tot 250 ton, die elk jaar verschillende malen uitvoeren naar Vlaanderen (vanaf 1317), Libanon, de Zwarte Zee, het zuiden van Frankrijk en ook naar Jaffa met pelgrims voor het heilige land. Vanaf de 15e eeuw werden de Venetiaanse bezittingen in het Oosten door de Turken sterk bedreigd, wat de noodzaak met zich meebracht steeds meer geld, schepen en manschappen voor de oorlog vrij te houden. In de 16e eeuw kwam dan de concurrentie met Portugal en Spanje. Vanaf de 17e eeuw doet de omslag van de handel naar de Atlantische oceaan zich tenvolle voelen en is het einde van de Venetiaanse bloeiende handel een feit, tot op vandaag



  • ALGEMENE GESCHIEDENIS 5. De Nieuwe Tijd (I, 4)

    1. De Renaissance: de grondslagen van de maatschappelijke verandering in de 15e eeuw.

    Inzake belangstelling voor de antieke auteurs en cultuur is de Renaissance geen absolute breuk met de middeleeuwen. Via Spanje (de Moslims), Sicilië (eveneens de Moslims) en direct via Byzantium was de kennis van de Griekse antieke cultuur al vóór 1453 in Europa doorgedrongen. De Renaissance moet dus eerder worden gezien als een overgangstijd, die in Italië al in de 14e eeuw een aanvang nam en vooral te danken was aan nieuwe economische en politieke situaties, die het individualisme en de ondernemingslust bevorderden en de aandacht richtten op het materiële.

    De Renaissance betekende op godsdienstig-maatschappelijk terrein ook geen breuk met de middeleeuwen. Ze was enkel nogal exclusiever dan voorheen gericht op het aardse en menselijke. De humanisten uit de Renaissance aanvaardden meestal de opvattingen van de kerk over het ontstaan en de bestemming van de wereld, maar voor hen was de kerk en het geloof vooral een morele code. Het waren dus geen



    ALGEMENE GESCHIEDENIS 5. De Nieuwe Tijd (I, 3)

    Tenslotte zou men ook nog 1517 kunnen vooropstellen als datum voor het begin van de Nieuwe Tijd. Het jaar, waarin Luther zijn 97 stellingen verkondigde, begin van de breuk binnen de katholieke kerk. Wie de middeleeuwen ziet als de tijd, waarin de katholieke kerk heel het culturele en maatschappelijke leven in West-Europa bepaalde en het middeleeuwse ideaal van de eenheid op geestelijk gebied belichaamde, zal die datum belangrijk vinden. Al moet onmiddellijk worden gezegd dat de reformatie of hervorming als zodanig veel meer



    ALGEMENE GESCHIEDENIS 5. De Nieuwe Tijd (I, 2)

    Een andere datum voor het begin van de nieuwe tijd zou kunnen zijn: 1453. Het betekent het einde van de honderdjarige oorlog én de inname van Constantinopel door de Turken, het einde dus ook van Byzantium.
    Een nieuwe tijd breekt aan met belangrijke vorsten in



    ALGEMENE GESCHIEDENIS 5. De Nieuwe Tijd (I, 1)

    Inleiding:
    We spreken van de nieuwe tijd, of de moderne tijd. We zouden deze bijdrage ook de titel mee kunnen geven van



    ALGEMENE GESCHIEDENIS 4. De Middeleeuwen (IV, 9)

    Besluit

    Met het einde van de honderdjarige oorlog zijn we ook gekomen aan het begin van wat de historici de



    ALGEMENE GESCHIEDENIS 4. De Middeleeuwen (IV, 8)

    Het merkwaardige slot van de oorlog: 1420-1453

    Inderdaad, op het eigenste moment dat de koning van Engeland ook koning van Frankrijk zou worden, dank zij de overwinning in Azincourt en het verdrag van Troyes in 1420, waarbij koning Karel VI met de steun van Philips de Goede van Bourgondië (die de moord op zijn vader wilde wreken) Hendrik V van Engeland tot zijn wettige erfgenaam maakte, op dat moment ontwaakte het Franse nationale bewustzijn. Voor de Fransen was niet Hendrik V, maar wel de wettige Dauphin, de latere Karel VII, die in Bourges zat, de enig mogelijke Franse koning. En een Franse boerendochter, Jeanne d




    You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.