Regelmatig verschijnen hier in de media berichten over de alarmerende afname van biodiversiteit in de wereld: iedere dag verdwijnen tientallen diersoorten en het aantal bedreigde diersoorten neemt verontrustend snel toe. Dit moet natuurlijk op rekening worden geschreven van de mens, de meest succesrijke diersoort, die zich in de laatste tweehonderd jaar explosief heeft vermenigvuldigd en de hele wereld voor zich opeist, ten koste van de rest.
Vandaar natuurlijk de botsing tussen diegenen die deze trend willen ombuigen en diegenen, die zich bekommeren om de mens, vooral dan de economisch zwakkere. Want het is aan dit voorbeeld van India duidelijk: vooral de inheemse, arme bevolking moet het ontgelden, de rijken ontlopen zoals altijd de dans.
Al duizenden mensen, vooral woudbewoners, hebben hun huis en haard moeten verlaten, miljoenen inheemsen staat hetzelfde lot te wachten, als de regering haar plannen voor conservering doorzet.
Als je het mij vraagt, een reuzengroot probleem: kiezen voor de inheemse woudbewoners met hun leef- en voedingsgewoonten, of kiezen voor de resterende Bengaalse tijgers, olifanten of neushoorns. Hoezeer de natuur me ook ter harte gaat, als ik moet kiezen, kies ik voor de eerste. De wildernis, waar mens en dier in onderling evenwicht samen leeft, lijkt onherroepelijk te verdwijnen, toch zeker in India. Tenzij men uit respect voor die mensen, die eeuwenlang met die dieren hebben samengeleefd, middelen en methodes vindt om dat samen-leven te redden en te laten voortduren. Dat zal niet gemakkelijk zijn, want ook in India staat de tijd niet stil.