Archive for the 'Deel II: Peilingen (9-15e eeuw)' Category

GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (35)

De Moslimsamenlevingen (11e tot 15e eeuw)(6)

De reactie van Europa op de uitdaging van de islam aan zijn grenzen, heeft zich gedurende deze eeuwen (elfde tot dertiende eeuw) militair uitgedrukt in de Reconquista en in de Kruistochten. Opvallend is daarbij het vertekende beeld dat Middeleeuws Europa zich van de islam heeft gemaakt en dat sindsdien niet meer weg is geweest uit het Europees denken.
De contacten in Spanje, naar aanleiding o.m. van het succes van de bedevaart naar Compostella, en de kruistochten hadden al enige kennis van de islam naar Europa gebracht. Maar er heersten wel enige misvattingen: zo zouden de Saracenen afgodendienaars zijn die Mohammed aanbaden. Losbandigheid en promiscuïteit zouden in de islam zijn toegestaan.
In de twaalfde eeuw verschenen echter boeken die de kennis van de islam verfijnden en tegelijkertijd probeerden de koran te weerleggen. De auteurs ervan gingen daarbij bewust of onbewust uit van de eigen overtuiging, het ‘zelfbeeld’ dat het christendom in Europa in die eeuwen had gevormd. De vier belangrijkste punten daarbij waren:

  • de islam is een leugen en een opzettelijke verdraaiing van de waarheid. O.a. Thomas van Aquino in zijn ‘Verhandeling tegen de heidenen’ verdedigde die thesis. Daartegenover was de bijbel de pure en onvervalste uitdrukking van de goddelijke waarheid, volmaakt van vorm en geldig voor elke tijd en elke plaats.
  • de islam is een godsdienst van geweld: Mohammed zou door militair geweld zijn godsdienst hebben verspreid. Dat klopt natuurlijk niet met de werkelijkheid. De militaire activiteiten van de moslims leidden enkel tot politieke expansie, terwijl bekeringen tot de islam door geloofsverkondiging of sociale druk tot stand kwamen. Daartegenover stond natuurlijk de idee dat het christendom een vreedzame godsdienst was, die zich door overtuigingskracht verspreidde. Sommige beseften natuurlijk wel dat dit meer een ideaal was dan een realiteit.
  • de islam is een godsdienst van genotzucht en bandeloosheid: het feit van de vele vrouwen, waarmee een moslim mag getrouwd zijn, en allerlei allusies op seksuele toestanden in de koran en in het leven van Mohammed werkten die opvatting in de hand. Ook de verfijning van de Arabische beschaving zal in de ogen van de minder aan luxe gewende westerlingen decadent zijn toegeschenen. Daartegenover stond natuurlijk het christelijk ideaal van een monogaam huwelijk en het algemene gevoelen dat geslachtsgemeenschap eigenlijk niet goed was, en er alleen was in functie van de voortplanting.
  • Mohammed is de antichrist. Mohammed is geen profeet en heeft toch een godsdienst gesticht: zo heeft hij het kwaad aangemoedigd, en was hij een werktuig in de handen van Satan. In deze visie is de islam precies de tegenpool van het christendom.
  • De uitdaging van de Islam aan de grenzen van de christenheid was dus zeker niet alleen militair. De Arabische natuurwetenschappen en filosofie kwamen via vertalingen in de handen van de Europese denkers, die zo weer in contact kwamen met de bronnen van hun beschaving, het klassieke Grieks-Romeinse verleden, en dan heel speciaal met Aristoteles. Dit gebeurde via de werken van Avicenna en Averroës.
    Thomas van Aquino heeft in de dertiende eeuw, in zijn “Summa contra Gentiles” willen aantonen dat het christendom als godsdienst niet alleen superieur is aan de islam, maar ook aan de ideeën van filosofen als Avicenna en Averroës. Later in de Renaissance zal de bewondering voor alles wat Arabisch is omslaan in afkeer. Europa heeft zich voorgoed gekeerd naar zijn klassiek verleden. In de figuur van de Turken wordt de Islam nog eenmaal de grote bedreiging.



    GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (34)

    De Moslimsamenlevingen (11e tot 15e eeuw)(5)

    Ondanks de vele verschillen, spanningen en conflicten, bleef de islam toch één grote gemeenschap, oemma, en dit onder meer door het verrichten van bepaalde handelingen en rituelen. Deze worden de ‘zuilen van de islam’ genoemd.
    De eerste was de belijdenis (sjahada), die luidt: “Er is geen god dan God en Mohammed is de Profeet van God”. Het uitspreken van deze belijdenis was de formele handeling waardoor iemand moslim werd, en zij werd dagelijks herhaald in de rituele gebeden.
    Dit rituele gebed (salaat) is de tweede van de zuilen. Vijfmaal per dag uit te voeren: bij het aanbreken van de dag, ’s middags, in de namiddag, na zonsondergang, vroeg in de nacht. De tijden van gebed werden aangekondigd door een openbare oproep, door een moëddzin vanaf een toren of minaret gedaan. Het werd als een loffelijke daad aangezien om in het openbaar, samen met anderen te bidden in een gebedshuis of moskee. Eén gebed in het bijzonder diende in het openbaar te worden gedaan: het middaggebed van de vrijdag, in een speciale moskee, waarin zich een preekstoel (minbar) bevond. Dat gebed werd gevolgd door een preek van de voorganger.
    De derde zuil was de zakaat, het doen van giften uit het inkomen voor armen, behoeftigen, het helpen van schuldenaren, het bevrijden van slaven, het welzijn van reizigers.
    De laatste twee pijlers hoefden niet zo vaak te worden gedaan: de sawn of jaarlijkse vasten in de maand ramadan, en de hadj, de bedevaart naar Mekka, die men minstens één keer in zijn leven moest volvoeren.
    Het besef tot een gemeenschap van gelovigen te behoren, kwam ook tot uiting in de opvatting dat het de plicht was van iedere moslim elkaars geweten te bewaken, de gemeenschap te beschermen en deze waar mogelijk te vergroten. Jihaad, oorlog tegen degenen die de gemeenschap bedreigden, werd gewoonlijk beschouwd als een verplichting die gelijkwaardig was aan een van de zuilen. De plicht van jihaad was gebaseerd op de korantekst: “O gij die gelooft, bestrijdt de ongelovigen die u na staan”. Na de veroveringen van de eerste eeuw zal deze verplichting vooral te maken krijgen met de verdediging en niet meer de aanval.



    GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (33)

    De Moslimsamenlevingen (11e tot 15e eeuw)(4)

    Tegen het einde van de twaalfde eeuw komt vrij bruusk een einde aan de islamitische beschaving. De reden daarvan is niet zeer duidelijk:

      sommigen menen dat dit het gevolg is van de aanvallen van al-Ghazali op de filosofie en het vrije denken, maar dat lijkt vrij onwaarschijnlijk, want altijd heeft in de islam de reactie tegen de ‘filosofie’ bestaan
      het zou ook de schuld van de barbaren kunnen zijn, die de islam hebben gered, toen die werd bedreigd zowel vanuit het Westen als vanuit Azië, maar hem zo innerlijk zouden hebben uitgehold. Die redders waren in Andaloes de Almoraviden en Almohaden, Berbers uit Noord-Afrika. In het oosten waren het de Turkse Seldsjoeken, nomaden uit de verre Aziatische steppen of vroegere slaven uit de Kaukasus. Maar de Almohaden waren de beschermers van Averroes, en Saladin, de grote sultan van koerdische afkomst, sloeg dan toch geen slecht figuur tegenover de barbaren uit het Westen, die zijn tegenstanders waren tijdens de kruistochten.
      een derde uitleg heeft te maken met de betekenis van de Middellandse Zee: tegen het einde van de elfde eeuw was Europa begonnen aan de herovering van die zee, die zo uit de handen van de islam geraakte. In de achtste en negende eeuw had Europa, beroofd van de vrije doorgang daar, zich op zichzelf teruggeplooid (sic Henri Pirenne), nu vanaf einde elfde eeuw is het de islam, die zich terugplooit en zo in zijn ontwikkeling wordt afgeremd.

    Hoe dan ook, na de twaalfde eeuw gaat de islam een sombere periode tegemoet, vanuit het Westen aangevallen door de kruistochten, vanuit het Oosten door de Mongolen. Deze teruggang is echter niet beperkt tot de islam alleen, de hele wereld ondergaat een paar moeilijke eeuwen. In Europa bv. is dat de tragische periode van de honderdjarige oorlog tussen Frankrijk en Engeland.



    GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (32)

    De Moslimsamenlevingen (11e tot 15e eeuw)(3)

    In die eeuwen heeft in Andaloes, rond het hof van de Oemayyaden te Córdoba, een schitterende beschaving het licht gezien. Ze was gebaseerd op een vruchtbaar mengsel van verschillende bestanddelen: moslims, joden, christenen; Arabieren, Berbers, inheemse Spanjaarden en huursoldaten uit West- en Oost-Europa. Artsen en hoge ambtenaren studeerden filosofie en natuurwetenschappen; de macht van de heersers en de elite kwam tot uiting in schitterende gebouwen en in de poëzie. Er werden tenminste vijf talen gesproken. Twee waren spreektalen: het specifieke Andalusische Arabisch en het Romaanse dialekt waaruit later het Spaans zou ontstaan; beide in verschillende mate gesproken door moslims, christenen en joden. Drie waren geschreven talen: klassiek Arabisch (de Moslims), Latijn (de christenen) en Hebreeuws (de joden). Joden, die over filosofie of natuurwetenschappen schreven, gebruikten hoofdzakelijk Arabisch, maar dichters maakten gebruik van het Hebreeuws. Meest verbreid was de romantische vertelling: grote verhalencycli over helden, zoals ‘Antar ibn Sjaddaad, een Arabische stamheld, Iskander ofte Alexander de Grote, Baybars, de overwinnaar van de Mongolen en stichter van de dynastie der Mamelukken in Egypte.
    Ook de filosofie in Andaloes kent een paar grote namen, waarvan de grootste en bekendste Ibn Roesjd ofte Averroës (1126-1198) is. Die heeft zich vooral toegelegd op de verdediging van de filosofie tegen al-Ghazali, en op kommentaar op Aristoteles. Voor invloed op het latere islamitische denken is Averroës wellicht wat te laat gekomen, maar dankzij vertalingen in het Latijn heeft hij een diepgaande invloed gehad op de westers-christelijke filosofie, ook al werden zijn ideeën zowel door de islam als door het christendom afgewezen en weerlegd.



    GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (31)

    De Moslimsamenlevingen (11e tot 15e eeuw)(2)

    Al in de eerste eeuw van de geschiedenis van de islam was de vraag gesteld: wie was de legitieme opvolger van de Profeet als leider van de gemeenschap, de kalief of de imam? Hoe moest hij gekozen worden? Wat waren de grenzen van zijn gezag? Had hij recht op onvoorwaardelijke gehoorzaamheid of had men het recht om in opstand te komen tegen een vorst die goddeloos en onrechtvaardig was, of om hem af te zetten?
    Bij de Soennieten was men al tot de opvatting gekomen dat de kalief het hoofd van de gemeenschap was maar niet de onfeilbare vertolker van het geloof en dat de ‘ulama de behoeders van het geloof waren en daarom, in zekere zin, de erfgenamen van de profeet. Die opvatting had de volgelingen van de Abassiden ertoe gebracht te revolteren tegen de Oemayyaden, die in hun ogen hun gezag tot een wereldlijk koningschap hadden omgesmeed.
    Echter pas in de tiende eeuw, toen het kalifaat van de Fatimiden in Cairo ontstond en dat van de Oemayyaden in Andaloes, werd de vraag heel acuut: wie was nu de wettige kalief, en kon er meer dan één kalief zijn of bracht de eenheid van de oemma met zich mee dat deze één hoofd had? Het was nl. zo dat zelfs binnen het gebied waar de soevereiniteit van de Abassiden nog werd erkend, de lokale heersers in feite onafhankelijk werden. Zelfs in Bagdad nam een militaire dynastie, die der Boeyiden, de touwtjes van de kanselarij van de kalief in handen en leken ze soms aanspraak te maken op onafhankelijk gezag.
    Tot aan het einde van het kalifaat van Bagdad zal het evenwicht tussen macht en gezag in één of andere vorm worden gehandhaafd, met drie hoofdrolspelers: de kalief, de sultan als drager van militaire macht en de ‘ulama als diegenen die er aanspraak op maakten te bepalen wat de ‘juiste godsdienst’ was. Volgens al-Ghazali (Algazel) en anderen behoorde de macht aan de kalief toe maar kon de uitoefening ervan over meer dan één persoon verdeeld worden. Het kalifaat (of ‘imamaat’) bezat drie elementen: de wettelijke opvolging van de Profeet, het leiding geven in wereldse zaken en het behoeden van het geloof. In die tijd, ‘een tijd van nood’, werden ze gescheiden beoefend.
    Nadat het kalifaat van Bagdad door de inname ervan in 1258 door de Mongolen ophield te bestaan, is in feite ook het kalifaat opgehouden te bestaan als instelling. En werd nadien de vraag theoretisch als volgt geformuleerd: wat is de aard van betrekkingen tussen de heerser die het zwaard voert en de ‘ulama die de ware godsdienst behoeden en er aanspraak op maken namens de gehele oemma te spreken?
    Algemeen werd erkend dat de vorst, ook al was hij onrechtvaardig of goddeloos toch gehoorzaamd moest worden, want iedere orde was te verkiezen boven anarchie. Ghazali zei: “De honderdjarige tirannie van een sultan richt minder schade aan dan één jaar onderlinge tirannie van zijn onderdanen”.



    GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (30)

    De Moslimsamenlevingen (11e tot 15e eeuw)(1)

    Reeds vanaf de tiende eeuw begint het immense Moslimrijk scheuren te vertonen, op het moment dat het kalifaat in Bagdad zijn gouden tijd begon. De strijd om de hegemonie tussen soennieten en sji’ieten heeft daar ongetwijfeld toe bijgedragen.
    Maar het is begonnen met de Oemayyaden in Andaloes (Arabisch Spanje), die vanaf 756 regeren over een onafhankelijke rijk en vanaf het midden van de tiende eeuw de titel van kalief aannemen.
    In Noord-Afrika vestigde zich een ismailitische dynastie, met behulp van de berbers, onder leiding van een zekere ‘Oebaydoellah, die beweerde af te stammen van ‘Ali en Fatima. Deze dynastie van de Fatimiden zal in 969 Egypte bezetten en Cairo stichten als hoofdstad van hun rijk. De Fatimiden droegen zowel de titel van imam (de ismaïlieten waren een vorm van het sji’isme) als van kalief.
    In Marokko bouwde de dynastie der Idriesiden (genoemd naar Idries, achterkleinzoon van ‘Ali) Fez en heerst er tot de dag van vandaag over een onafhankelijk rijk.
    En in de andere kant van het rijk begint de iraanse dynastie der Samaniden, met hoofdstad Boechara (nu gelegen in Oezbekistan), aan de bekering van Turkse stammen, waarvan ze de mannen als slaven of als soldaten in hun leger inlijfden.



    GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (29)

    Het kalifaat van Bagdad (10)

    Henri Pirenne in zijn posthuum uitgegeven “Mohamet et Charlemagne” beweert dat de Arabische verovering van Noord-Afrika en Spanje eerdere handelspatronen heeft gewijzigd en er de oorzaak van is geweest dat West-Europa zich op het Noorden is gaan oriënteren, in plaats van op de Middellandse Zee.
    Hoe dan ook, rond 800 hadden de Arabische vloten de overmacht in het grootste deel van de Middellandse Zee, hoewel de Byzantijnen zich handhaafden in de Adriatische en Egeïsche Zee. Dat zal zo een paar eeuwen duren, tot in de tweede helft van de tiende eeuw blijkt dat het eigenlijk vervoer van goederen over de Middellandse Zee in handen kwam van de Italianen. Dat zal wel te maken hebben gehad met het relatief gebrek aan interesse van de kant van de Arabieren voor de handel met West-Europa. Maar het had ook te maken met de groei van de macht van de Fatimiden in Tunesië en Egypte. Deze dynastie lieten de buitenlandse handelaren naar hun eigen markten komen om daar belasting te betalen; maar de Italiaanse handelaren mochten wel niet door Egypte naar de Rode Zee of de gebieden ten Zuiden van Egypte.
    De Europese importen uit de moslimse wereld bestonden vooral uit consumptiegoederen (zijde, peper, specerijen, paarlen…), de exporten uit grondstoffen (o.m. timmerhout voor schepen en ijzer) en… slaven. Veel van die slaven behoorden van oorsprong tot de heidense Slavische volkeren. Wanneer die volkeren in de elfde eeuw tot het christendom zullen overgaan, droogt die bron op. Dus een handel zoals de koloniale handel later in de negentiende eeuw, maar in omgekeerde richting.



    GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (28)

    Het kalifaat van Bagdad (9)

    Niet alleen hun aanwezigheid in Spanje en Sicilië, maar ook hun vaardigheden en energie op gebied van handel zijn oorzaak geweest van de beïnvloeding van de Europese cultuur door de Arabieren. De islam als godsdienst was in de eerste plaats een godsdienst van handelaars, niet een godsdienst van de woestijn en ook niet van landbouwers. Mekka was een stad van handel en kapitaal. De handelaars die door de wereld van de Indische Oceaan en die van de Middellandse zee reisden hebben ongetwijfeld ook bijgedragen tot de verspreiding van de islam en tot de opmerkelijke overeenkomst in materiële cultuur in het hele moslimgebied. Reizen was relatief gemakkelijk, tenminste voor de moslims. Door hun handel hebben de Arabieren de drie grote culturele streken verbonden waaruit de oude wereld bestond: het verre Oosten, Europa en Afrika, en hebben zij een band gemaakt tussen de twee grote zeebekkens: de Indische Oceaan en de Middellandse Zee.
    Die handel gebeurde door middel van karavanen (die konden bestaan uit 5 tot 6.000 kamelen, die een vracht van een groot zeilschip konden vervoeren). Ze gingen in één dagmars van karavanserai naar karavanserai, en werkten in combinatie met de scheepvaart. De handelaren zelf waren moslims en niet-moslims en, naar het schijnt, was bij hen de praktijk van kredietverlening en wissel al bekend lang voor die in Italië werd ingevoerd.
    Toen Spanje en Sicilië onder Arabische heerschappij kwamen ontstonden er tegelijkertijd handelsbetrekkingen met andere moslimse gebieden. De Arabieren in Spanje hadden bijvoorbeeld behoefte aan de luxegoederen die ze uit Damascus kenden. De verfijnde levensstijl van de Arabieren van Spanje was inderdaad in wezen een stedelijke levensstijl en impliceerde steden waar wet en orde werden gehandhaafd. Daarom ook dat in het Spaans heel wat woorden bestaan van Arabische afkomst die te maken hebben met het stadsbestuur en met het toezicht op economische activiteiten (bv. ‘alcalde’ = burgemeester).



    GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (27)

    Het kalifaat van Bagdad (8)

    Tijdens het kalifaat van Bagdad zullen de Arabieren ook Sicilië en een stuk van Italië binnenvallen. In 831 werd Palermo ingenomen, in 902 was heel het eiland bezet. Ondertussen waren de moslims ook tussengekomen in Italië zelf (Bari). Zelfs Rome is in het midden van de negende eeuw bedreigd geweest. Voor het einde van de eeuw echter moesten ze Italië zelf weer prijsgeven aan de Byzantijnen.
    De bezetting van Sicilië duurde niet zo lang als die van Spanje: na ongeveer anderhalve eeuw werd het eiland door de Normandiërs op de moslims veroverd. Sicilië bleef echter in veel opzichten (o.m. cultureel) langer deel uitmaken van de moslimse wereld: Frederik II van Hohenstaufen bv. (1215-1250) werd niet ten onrechte de ‘gedoopte sultan van Sicilië’ genoemd.

    De Arabische verovering van Spanje (en Sicilië) is wel heel verschillend geweest – vooral in zijn effecten – van die van de rest van Europa door de zgn. ‘barbaarse volkeren’, de Germanen. Die Germanen behoren immers tot samenlevingen die nog steeds op tribale basis waren georganiseerd en die (bijna) nog niet in aanraking waren gekomen met de beschaving en verfijning die bij een stedelijke cultuur horen. De Arabieren en hun berberse bondgenoten stonden op het moment van de verovering weliswaar op het eerste gezicht niet op een hoger cultureel peil dan die andere invallers, maar ze waren dan toch de vertegenwoordigers van een rijk dat gedurende de volgend paar eeuwen cultuur en beschaving zou zien bloeien in een gebied dat zich uitstrekte van de Atlantische oceaan tot Afghanistan.

    De reactie van Europa op de aanwezigheid van de moslims in de periferie van de Latijnse christenheid was aanvankelijk eerder gematigd. Karel de grote stond in diplomatiek contact met de kalief van Bagdad en de Oemayyadische emir van Spanje.
    De directere confrontatie in Midden-Italië in de negende eeuw was wellicht mede oorzaak van groeiende vijandige gevoelens in Europa en heeft bijgedragen tot het tot stand komen van het beeld van de islam als de aartsvijand.
    In de tiende eeuw komt er een nauwer contact tussen Spanje en delen van Frankrijk door de opkomst van de bedevaart naar Compostela, bedevaart die werd aangemoedigd door de monniken van Cluny.



    GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (26)

    Het kalifaat van Bagdad (7)

    Algazel ofte Mohammad al-Gazali was in feite meer theoloog dan filosoof. Hij werd geboren in 1058 in Tus, Khorasan (een regio in het NO van Iran) kort nadat de Seldsjoeken (Turken) de shi



    GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (25)

    Het kalifaat van Bagdad (6)

    Dat het beoefenen van de filosofie niet in strijd hoefde te zijn met de islamitische godsdienst, dat hebben we al gezien bij de bespreking van de beweging van de Mutazila. Volgens die denkers kon de filosoof de waarheid vinden door de rede en door ernaar te leven. Maar inderdaad, niet alle mensen waren filosofen en in staat de waarheid direct te vatten. De meesten konden alleen tot de waarheid komen door middel van symbolen. Dit onderscheid tussen de intellectuele elite (die door filosofie tot de waarheid komt) en de massa (die slechts door gehoorzaamheid aan de sjarie’a tot diezelfde waarheid komt) zal een gemeenplaats worden in het islamitisch denken. De filosofie zal meestal door artsen worden beoefend, op discrete wijze, daarbij dikwijls op achterdocht onthaald.

    Enkele bekende namen uit de tijd van de Abassiden in Iran, die achteraf (in de twaalfde en dertiende eeuw) in het Arabische Spanje en bij ons tijdens de Middeleeuwen grote invloed hebben uitgeoefend, zijn:
    Ibn Sina ofte Avicenna (+1037), een filosoof en geneesheer, die werken over beide disciplines naliet. Zijn “Canon van de geneeskunde” verwierf na een vertaling in het Latijn in Europa snel bekendheid en bleef tot het midden van de 17e eeuw aan de universiteiten, o.m. in Leuven, gebruikt.
    Zijn poging om de waarheden van de Islam te definiëren in termen die aan de aristotelische logica en de laat-Griekse metafysica waren ontleend heeft echter de meest algemene en ver reikende invloed op het denken van latere generaties uitgeoefend. Zijn filosofie was in wezen een vorm van het neoplatonisme van Plotinus. Deze gaf in de derde eeuw na Christus een nieuwe interpretatie aan de filosofie van Plato en Aristoteles. Zijn Enneades werden algemeen als een werk van Aristoteles beschouwd (de zogenaamde ‘Theologie van Aristoteles’). Maar in tegenstelling tot Plotinus bleef Avicenna strikt vasthouden aan het monotheïsme. Omdat hij echter geloofde dat de wereld eeuwig geschapen was (de schepping als een proces van emanaties, waardoor de eenheid van God in overeenstemming kon worden gebracht met de diversiteit van het universum), werd Avicenna door de soennitische geleerden als ketter gebrandmerkt.

    Een kleine eeuw later zal een andere filosoof-theoloog, al-Ghazali ofte Algazel (+1111) de Arabische neoplatonisten vernietigend weerleggen. Volgens Algazel was de God van de filosofen niet de God van de koran, de God die tot ieder mens sprak, hem oordeelde en liefhad. In zijn visie waren de conclusies waartoe de menselijke logica zonder leiding van buiten af konden leiden onverenigbaar met de door de profeten aan de mensheid geopenbaarde waarheden.
    Na hem zal de aristotelische logica door de meer rationalistisch ingestelde theologen aanvaard worden als de grondslag van hun methodologie.



    GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (24)

    Het kalifaat van Bagdad (5)

    Naast de traditie van de soefisten ontstond ook in die eerste eeuwen van de islam een andere denkstroming, in een poging om de traditie van de Griekse wetenschap der filosofie in de Arabische traditie op te nemen, of om die traditie voort te zetten en verder te ontwikkelen in de Arabische taal.
    In Syrië bestond een levende traditie van hellenistische filosofie en wetenschap (in het Grieks en in het Syrisch), in Irak een traditie van joodse geleerdheid, in Iran tenslotte een traditie die van het Pahlavi gebruik maakte en elementen uit India had opgenomen. Gedurende de eerste generatie onder moslimoverheersing was er nog niet de noodzaak tot vertalen in het Arabisch, aangezien de mensen die deze tradities in leven hielden die andere talen nog beheersten; vanaf de achtste eeuw echter, met steun van de kaliefen van Bagdad begon men heel wat geschriften in het Arabisch te vertalen.

    Zo werd de hele Griekse culturele traditie opgenomen:
    vooral filosofie (Aristoteles, Plato, de neoplatonisten, voornamelijk in de beroemde school van Alexandrië in Egypte, die eerst naar Syrië en dan naar Bagdad werd verplaatst), medicijnen (vooral via de nestoriaans-christelijke akademie van Gondesjapur, waar in het Syrisch werd gedoceerd); de exacte wetenschappen (wiskunde en astronomie); en de occulte wetenschappen: astrologie, alchemie en magie. Daarbij kwamen elementen uit de Iraanse en Indiase traditie: bv. het gebruik van Indiase – de zogenaamd Arabische – cijfers bij wiskundige berekeningen.

    Bij dit alles is de vraag in hoeverre de Arabieren slechts de ontdekkingen van de Grieken hebben doorgegeven en in hoeverre ze zelf originele bijdragen geleverd hebben. Sommige auteurs schijnen er van uit te gaan dat de Arabieren niet zo geniaal konden zijn als de Grieken en dat hun wetenschap dus slechts een voortzetting is van de Griekse. In een aantal opzichten zullen ze wel die Griekse wetenschap verder hebben ontwikkeld en verbeterd: bv. inzake algebra en analytische meetkunde, en sterrenkunde.
    Anderen, die zich bewust zijn van de vooroordelen die tegen de Arabieren leven, als gevolg ongetwijfeld van het vertekend beeld van de islam in latere eeuwen, komen in de verleiding hun prestaties op die gebieden te overdrijven.




    You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.