Archive for the 'Deel II: Peilingen (9-15e eeuw)' Category

GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (11)

De Koran (2)

Toch is de Koran geen boek, dat uit de hemel is gevallen. Het werd in het hart van Mohammed gelegd, door hem verkondigd, en daarna pas opgeschreven. Het zal niemand verbazen dat er echo



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (10)

De Koran (1)

In het jodendom staat Israël als volk en land van God centraal. Voor de christenen is dat Jezus Christus. Voor de moslims is dat niet Mohammed maar de Koran (al-Qur



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (9)

De Mutazila in de islam

Onder de Abassiden (in het Bagdad van de achtste eeuw) kende de theologie een hoogtepunt. Uit die tijd stamt de strekking, die de naam Mutazila meekreeg. Het ging om mensen, die tegenover de traditionele theologie een rationele theologie voorstonden.
De traditionele theologie werd beoefend door de Hadieth-geleerden (Hadieth staat voor gedocumenteerde traditie van de lessen en handelingen van de profeet Mohammed, niet in de koran vastgelegd, maar door zijn naaste metgezellen en familieleden opgetekend). De radicaalste vertegenwoordigers ervan waren de Hanbaliten, waarover later sprake.
De Mutazila echter wilden beroep doen op het menselijke verstand. Ze combineerden de Griekse filosofie (vooral dan Aristoteles) met het islamitisch denken, de koranexegese. Ze maakten een onderscheid tussen datgene wat de mens kent vanuit de openbaring en dat was hij uit zichzelf kent. Tot dat laatste behoorde de kennis van het bestaan van God. Ze werkten allerlei rationele Godsbewijzen uit, met een leer over Gods eigenschappen en attributen. Ze wilden hoegenaamd niet de openbaring vervangen door de rede, maar ze wel met de rede verstaan, verklaren en grondvesten, om ze te verdedigen tegen de joden en christenen. En één van de opmerkelijkste strijdpunten voor hen was de opvatting dat de Koran geschapen was, en niet zoals de traditionalisten beweerden als woord van God een eeuwig attribuut van Hem, en dus ongeschapen.
Eeuwen dus voor in het christelijke westen mensen als Thomas van Aquino hetzelfde zou proberen voor de christelijke openbaring, kende de Islam reeds een poging om openbaring en verstand met elkaar te verzoenen!
Helaas voor de islam hebben in de tiende eeuw de traditionalisten het gehaald en zal hun theologie in de soennitische islam tot vandaag de dag de leidende school blijven.

Een tijd geleden heeft paus Benedictus XVI ophef gemaakt door in een rede voor de universiteit van Regensburg de theologen in het christendom en de islam op te roepen tot het gebruik van het verstand in hun zoektocht naar God. Eerst en vooral: hij had beter verwezen naar de Mutazila en aan de islam een oproep gericht om die traditie weer op te nemen, in plaats van een sneer aan te halen van een in het nauw gedreven Byzantijnse keizer uit de veertiende/vijftiende eeuw en zo de moslims nodeloos op stang te jagen.

En vervolgens: sinds de mens hier in het Westen met zijn verstand zijn oorsprong en zijn omgeving is beginnen bekijken en bestuderen, is zijn wereldbeeld en



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (8)

Over de vanzelfsprekendheid van het bestaan van God.

Voor Mohammed en zijn tijdgenoten was het bestaan van God (of van goden) vanzelfsprekend. Dat werd niet in vraag gesteld. Evenmin als dit tot de dag van vandaag in kringen van gelovigen van allerlei pluimage in vraag wordt gesteld. Voor samenlevingen of mensengroepen, waar het logisch en wetenschappelijk denken nog niet is doorgedrongen, lijkt dit normaal te zijn.
De prewetenschappelijke mens (om hem zo maar te noemen) wist zich omringd door een macht (of machten), die hem volledig oversteeg en beheerste. Die overweldigende macht ervoer hij op de eerste plaats in de grootsheid én het geweld van de hem omringende natuur. Die natuur werd dan ook geduid als schepping van een almachtige God (of goden) of als uitdrukking van hun macht. Hij probeerde zich daartegen te beschermen door de gunst van die God (of goden) te verwerven via allerlei riten en bezweringen.
Voor de Grieken, die het rationele denken plaatsten tegenover het mythische, begonnen de problemen. We zien daar voor het eerst een aantal Griekse



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (7)

Mohammed als mens
De stichter van de Islam is volgens de orthodoxe leer van de Islam geen wonderdoener of halve god: hij is gewoon een mens, met zijn talenten en zijn gebreken. Maar hij heeft de gave zijn Arabische volk te inspireren en te organiseren. En hij is vooral diegene, die zijn volk een boek heeft geschonken: de Koran. Dit boek schildert het beeld van een transcendente God die de bron is van alle kracht en goedheid in de menselijke wereld die hij heeft geschapen. Het is het boek van de openbaring van Gods wil middels een reeks profeten die gezonden waren om de mens te waarschuwen en terug te voeren naar zijn ware zelf als dankbaar en gehoorzaam schepsel; het is het boek van Gods oordeel over de mensen aan het einde van de tijden en van de beloning en de straf die uit dat oordeel voortvloeien.

Over twee aspecten van het begin van de Islam wil ik het in de volgende bijdragen wat uitvoeriger hebben: eerst en vooral over de vanzelfsprekendheid van het bestaan van God voor de moslims, te beginnen met Mohammed (wat natuurlijk ook geldt voor joden en christenen) en over de Koran.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (6)

Mohammed en Mekka

Dit overnemen van een ‘heidense’ gewoonte (de pelgrimstocht naar Mekka) werd vergemakkelijkt door het geloof dat Abraham de grondlegger was van een verheven monotheïstisch geloof en van het heiligdom van Mekka. Abraham, niet meer gezien als jood of als christen, maar als gemeenschappelijke voorvader van beiden en ook van de moslims.
Die kwestie van Mekka is ook het gevolg van een gewapend conflict met de leden van de Qoeraysjstam in die stad, een conflict dat eindigde met een overwinning van de gemeenschap van Abraham in Medina. Weldra zullen de leiders van Mekka waar voor hun geld kiezen en hun stad in de handen geven van Mohammed. Maar Medina bleef zijn hoofdstad. En de leden van de Qoeraysjstam zullen de eerste volgelingen van Mohammed nog kopzorgen blijven baren…

Dat de islam en niet het christendom de Arabische volkeren veroverde, is wellicht mede te wijten aan het feit dat het christendom zich heel vlug heeft losgescheurd van het jodendom (de Semitische cultuur) om zich aan te passen aan de gewoontes en zeden van de Europese volkeren. Deze ontwikkeling wordt toegeschreven aan Paulus (met o.m. de kwestie van de besnijdenis.). Wat Paulus gedaan heeft voor het christendom, naar de Europese volkeren toe, heeft Mohammed gedaan voor de Islam, naar het Arabische volk toe.
Paulus deed het echter, als ik me zo mag uitdrukken, tweedehands, in naam van Christus. Mohammed daarentegen eiste voor zichzelf de totale legitimiteit op. Hij was dé profeet bij uitstek, de laatste en voornaamste in een lange rij (waartoe ook Abraham en Jezus Christus behoorde). Deze eis van absolute macht over het leven en de ziel van zijn gelovigen heeft de Islam gespaard voor wat het christendom heeft meegemaakt, nl. meer dan twee eeuwen te worden beschouwd als een sekte naast zovele andere.
Bovendien is de islam qua godsdienst en qua politieke structuur totaal ‘oorspronkelijk’: vóór Mohammed was er in Arabië geen monotheïstische godsdienstbeleving aanwezig, evenmin als een politiek eengemaakt geheel. Dit nogmaals in tegenstelling tot het christendom, dat te maken had met de joodse religie en de Romeinse staatsstructuur.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (5)

Mohammed in Medina

Naarmate de aanhang van Mohammed groeide, verslechterde zijn relatie met de vooraanstaande families van de Qoeraysj-stam. Ze zagen hem als een bedreiging van hun levenswijze. De situatie werd op de duur zo moeilijk dat hij in 622 uit Mekka vertrok naar een oasenederzetting 300 km. naar het noorden, Yatrib, later bekend als Medina. De hijra of uittocht naar Medina zal later als term gebruikt worden voor het verlaten van een heidense of zondige gemeenschap voor een gemeenschap die in overstemming leeft met de morele lessen en voorschriften van de islam.
Vanaf de uittocht naar Medina zal Mohammed naast profeet ook politiek man worden; het stamverband van vroeger werd daar vervangen door een gemeenschap van gelovigen (de umma): de sociale organisatie van het Arabische volk wordt dus voor het eerst in de geschiedenis van Arabië vervangen door een godsdienstige. Die verwevenheid van het geestelijke en het tijdelijke verklaart o.m. het sukses van de Islam in de volgende eeuw.
Mede daardoor kwam Mohammed in konflikt met de joodse gemeenschap in Medina: eerst had hij gehoopt dat de joden vlug bij hem zouden aansluiten; toen dit niet het geval was, heeft hij de joden uitgewezen. De sabbat werd vervangen door de vrijdag; de christelijke klokken en joods hoorns door de oproep tot gebed vanop de minaret; de ramadan verving de vasten; de richting voor het gebed was niet meer Jeruzalem maar Mekka; en de pelgrimstocht naar Mekka (de Ka’ba) om daar de zwarte steen te gaan kussen werd toegestaan (ook al was het een pre-islamitisch heiligdom): dit laatste wijst op de bekommernis van Mohammed om irrationele elementen in ere te houden, inzover ze uitdrukking zijn van een eeuwenoude gewoonte, die massa’s volk naar Mekka bracht. De islam heeft diepe wortels in het karakter van het Arabische volk…



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (4)

Mohammed

De levensbeschrijving van Mohammed vertoont veel gelijkenis met die van andere profeten. Het wijst er op dat er veel traditionele elementen in aanwezig zijn, waarvan de historische waarheid niet meer te achterhalen is.

Geboren in Mekka, uit de stam der Qoeraysj, waarvan de leden handelaars waren die overeenkomsten hadden met de nomadische herdersstammen in de buurt en ook handelsrelaties onderhielden met Syrië en Zuidwest-Arabië. Zij hadden ook connecties met het heiligdom van de stad, de Ka’ba waar de beelden van de plaatselijke goden werden bewaard. Mohammed trouwde met Chadiedja, een weduwe en koopvrouw.
Op zijn veertigste gebeurde wat zijn verdere leven zou richting geven: een ontmoeting met het bovennatuurlijke, later bekend als de Nacht van de Macht of het Lot. Weinigen in het begin erkenden de aanspraak die Mohammed maakte op bovennatuurlijke macht; onder hen was zijn vrouw Chadiedja. Maar vanaf dat moment begon Mohammed aan degenen die hem wilden volgen een reeks boodschappen over te brengen, die hem, naar hij geloofde, door een engel Gods waren geopenbaard. Voor God gebruikte hij de naam ‘Allah’, een naam die al in Mekka in gebruik was voor één van de belangrijkste plaatselijke goden. Zij die hem volgden werden ‘moslims’ genoemd, de godsdienst ‘islam’.

De centrale boodschap van de islam, die iemand tot moslim maakt, is kort en klaar:



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (3)

De organisatie van de Arabische samenleving, het gebruik van geweld, de religieuze ideeën, de vorm van de heilige boeken: deze elementen, die we gewoonlijk aan de Islam toeschrijven, zijn voor het grootste deel heel waarschijnlijk pre-islamitisch. Ook al moet onmiddellijk worden gezegd dat veel van het allervroegste begin van de Islam historisch absoluut niet vaststaat. Toch is het geraden de



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (2)

Aan het hoofd van een stam stond de sjeik, of het stamhoofd, dat zijn macht uitoefende vanuit een oase, waar hij nauwe banden onderhield met kooplieden, die de handel in het door zijn stam beheerste gebied organiseerden. De sjeik werd gekozen op grond van zijn kwaliteiten als strijder. Hij had geen absolute macht, moest beraadslagen met een raad van familiehoofden en bleef aan de macht zolang het die raad beliefde. De bedoeïen verdroeg geen echt gezag boven zichzelf: hij voelde zich een vrije man, die zich enkel voorstond op zijn heldhaftigheid in de strijd.

De godsdienst van de bedoeïenen lijkt geen specifieke vorm te hebben gehad. Er bestonden lokale goden, belichaamd in bomen, stenen en andere natuurlijke dingen; goede en boze geesten doolden rond op aarde in de gedaante van dieren. Men geloofde waarschijnlijk dat goden in een heiligdom woonden, een plaats of stad, die diende als centrum voor bedevaarten, offers en bijeenkomsten, en die onder de hoede stond van een familie uit een naburige stam. Mekka, de stad in West-Arabië, waar Mohammed vandaan komt, zou reeds voor diens geboorte zo’n heilig centrum zijn geweest. Bovendien hebben de Arabieren heel veel ‘profeten’ of godsmannen gekend, mannen die bij uitstek de godsdienstige aspiraties van dat volk vertolkten.

Gelegen aan de grens van grote rijken, ondergingen de Arabieren de invloed van de religieuze opvattingen en ideeën van de volkeren die er woonden. De kooplieden, die over de handelsroutes door de Hidjaaz trokken, kolonisten die zich in de oasen vestigden. Er woonden daar joodse ambachtslieden, kooplieden en landbouwers; ook christelijke monniken en bekeerlingen vestigden zich in die oasen.
Tendensen tot monotheïsme binnen de godsdienstbeleving, de ervaring van de woestijn (met zijn eentonigheid en grootsheid), het contact met joden en christenen: dat alles en nog veel meer kan verklaren dat de Arabieren, evenals hun Semitische broeders de Hebreeën, gekomen zijn tot een streng monotheïstisch godsdienst. Uiteraard is dat monotheïsme vóór Mohammed slechts latent aanwezig binnen de verschillende godsdienstuitingen en zal het in het begin slechts door een kleine elite worden nagestreefd en vermoed.

Uit de dialecten van het Arabisch ontstond een gemeenschappelijke poëtische taal, gebruikt door dichters uit verschillende stammen of oasesteden. Een hoogst gesofisticeerde dichtvorm, ontstaan uit een lange traditie, in de vorm van een ode of qasieda, een gedicht van ten hoogste honderd regels, in een van de toegestane metra en met één enkel rijm door heel het gedicht. Poëzie werd niet opgeschreven (ook al was het schrift daar toen al bekend), maar door een dichter voorgedragen, waarbij hij nogal wat ruimte had voor improvisatie. De geschreven versies, waarover we nu beschikken, en die later werden opgetekend, zijn dus waarschijnlijk geen van alle ‘authentiek’. Maar men is het er nogal over eens dat ze wel degelijk stammen uit de tijd van vóór Mohammed.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (1)

In dit tweede deel van de geschiedenis van de Islam probeer ik dieper in te gaan op de verschillende belangrijke elementen die de Islam hebben gemaakt tot wat hij nu is.

Voorgeschiedenis: de Bedoeïenen.

In de zesde-zevende eeuw na Christus, ten tijde van Mohammed (571-732), leefden in de Arabische woestijn nomadische stammen. Met uitzondering van Jemen in het zuiden, waar een sedentaire bevolking aan landbouw deed en regelmatig het overschot van de bevolking de woestijn indreef.

Die bedoeïenen leefden in stamverband, waarbij een stam hoogstens 3000 mensen omvatte, verdeeld in fracties en families. Het leven op een dergelijk kleine schaal verklaart dat voor de Bedoeïen enkel de bloedverwantschap (echt of fiktief) een betekenis had. Het verband tussen verschillende stammen, de confederatie, was veel losser en verspreid over grote afstanden.
Ze leefden van het kweken van kamelen (zonder die kamelen was een overleven in de woestijn onmogelijk), van roofovervallen* en oorlog (tegen andere stammen): daarom werden ook, als het kan, paarden gefokt. Dadels en melk waren hun belangrijkste voedselbron. Ze trokken van oase naar oase. In het noorden, bij het kontakt met het vruchtbare tweestromenland, gingen ze geregeld ook schapen houden. Dat beperkte al enigszins hun bewegingsvrijheid: ze werden daar semi-nomaden, om dan nog meer noordelijk over te gaan tot het door de bedoeïenen misprezen sedentair bestaan. Misprezen, want voor de bedoeien was de nobelste taak de jacht en de ‘razzia’ of gewapende raid. De bedoeïen voelde zich slechts thuis in de woestijn, waar hij kon overleven dank zij zijn volhardende taaiheid.
Naast zijn bereidheid tot vechten (op leven en dood) koesterde de Bedoeien nog één deugd boven alle: die van de gastvrijheid.
Een ethos dus van moed, gastvrijheid, loyauteit aan de familie en trots op het voorgeslacht.

*” ‘Rooftocht‘, in het Arabisch ghazwa, in het Nederlands razzia. Arabische stammen hadden al eeuwen lang de gewoonte om strooptochten ofwel razzia’s tegen andere stammen te houden. Het gebruikelijke doel daarvan was de tegenstanders van hun kamelen of ander vee te beroven. Het had daarbij de voorkeur een kleine groep van de andere stam te overrompelen door met een enorme overmacht een verrassingsaanval uit te voeren. Onder dat soort omstandigheden was het voor de aangevallenen geen schande te vluchten en bij de meeste razzia’s waren er dus maar weinig mensenlevens te betreuren, hoewel de confrontatie af en toe ernstiger vormen aannam”.
Uit: W.M. Watt: Voorbij Poitiers. Arabische invloeden op middeleeuws Europa. Uitgeverij Bulaaq, Amsterdam, 1992, p. 14.




You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.