Archive for the 'PREHISTORIE' Category

7. Slotbeschouwingen

7.3 Hersenomvang (vervolg)

iKung San jagers in de Kalahariwoestijn (Afrika)
Onder de paleoanthropologen wordt nog fel gediscussieerd over de vraag of onze voorouders voedselverzamelaars waren of jagers, of beide. En als ze ook jaagden, of ze dat deden op dood wild (krengen) of op levend wild. Hoe dan ook, sommige vroege volkeren waren hoofdzakelijk jagers, misschien niet in Afrika, waar alternatieven voor de jacht bestonden, maar in randgebieden. De Homo erectus heeft zich wellicht al 1,5 miljoen jaar geleden over de wereld verspreid, in gebieden waar door de opeenvolgende ijstijden ook winters voorkwamen en dus moeilijker aan voedsel te geraken was. Er is dus veel voor te zeggen dat de jacht de voornaamste voedselbron was van de homo erectus, wanneer deze in randgebieden (belangrijker voor de evolutie dan centra van populaties, cfr. vroeger) terechtkomt. De natuurlijke selectie zal daar met grotere waarschijnlijkheid veranderingen bewerkstelligen die een populatie zal opleveren met belangrijke vaardigheden zoals het besluipen van prooidieren, mikken en werpen.
Niet het maken van gereedschappen op zich zal de hersenen hebben doen toenemen: in de hele tijd dat de Homo erectus op aarde rondliep is er van verandering van werktuigen niet veel te merken. Maar de selectie gaat werken in het voordeel van hen die beter en doelmatiger kunnen werpen, en daar speelt de vergroting van de hersenen een rol: hoe groter de hersenen, hoe beter de prestaties.
Bij het werpen is er sprake van verschillende groeicurven:

eerst en vooral die van de verbeteringen, die gaandeweg werden aangebracht aan de projectielen (uitgelezen stenen, discussen van het vuistbijltype, houten speren, speren met een stenen punt, werpen met stokken, slingers en katapulten, pijl en boog): dat natuurlijk over een periode van miljoenen jaren.

een andere groeicurve is die van de werptechniek: we zien dat wanneer we kinderen van verschillende leeftijd bij het werpen observeren: aanvankelijk zonder echt te mikken en onbeheerst, later ver gooien om een doel te raken.

een derde soort groeicurve: de nauwkeurigheid, of in de praktijk, de ‘benaderingsafstand’: het is gemakkelijker om een doel van dichtbij te raken dan van op een afstand en daarom zal de jager proberen zijn prooi zo dicht mogelijk te besluipen. Maar het is voordeliger met dezelfde nauwkeurigheid vanaf een grotere afstand te werpen: het doel wordt met grotere snelheid bereikt. Het betekent dat men grotere prooidieren kan vellen.

en dit laatste betekent een vierde soort groeicurve: steeds grotere prooidieren kunnen worden geveld.

Het probleem daarbij is dat tweemaal zo ver werpen betekent dat de beslissingen vlugger moeten worden genomen dan tweemaal zo snel. In de praktijk zullen ze zelfs achtmaal zo snel moeten worden genomen. En daar spelen de hersenen en hun mogelijkheden een hoofdrol: je moet de mogelijkheid in de hersenen bezitten om snelle beslissingen door te seinen naar de zenuwen en de spieren. Bij de concentratie voor de worp vormen we een zeer groot parallel geschakeld hersencircuit vlak voor de bevelreeks voor het werpen uitgaat naar de spieren. De evolutie kan dus een kwestie geweest zijn van het selecteren van hersenen die dusdanig geschakeld zijn dat tijdelijke synchronisatie kan optreden.

(Deze denkpistes werden geïnspireerd door William Calvin in zijn boek: “De rivier die tegen de berg opstroomt. Een reis naar de oorsprong van de aarde en de mens”, uitgegeven bij Bert Bakker, tweede druk 1991)
(wordt vervolgd)



7. Slotbeschouwingen

7.3 Vergroting van de hersenomvang

De hominiden begonnen ongeveer vier miljoen jaar geleden rechtop te lopen, misschien ook eerder. Pas ongeveer twee miljoen jaar geleden vinden we het volgende harde bewijs voor een verdere vooruitgang: gereedschappen alom en een brein dat steeds groter wordt.

Gereedschap Oldowantype
De hersenomvang blijft van 4 tot ongeveer 2,4 miljoen jaren geleden constant op 500 cc, daarna heeft een regelmatige groei plaats van 500 naar de recente 1500 van de Neanderthalers. Je kunt je afvragen wat ervoor heeft gezorgd dat er tussen 2,4 en 2 miljoen jaar geleden selectie plaats vond in het voordeel van grotere hersenen. Kwam het misschien door de omgang met gereedschappen? Die werden rond die tijd voor het eerst gebruikt. Tenminste die gereedschappen, waarvoor we harde bewijzen hebben: de gereedschappen van het Oldowantype, gevonden bij de Homo habilis, die van ongeveer 2 miljoen jaar geleden tot 1,7 miljoen jaar geleden bestond, en opgevolgd werd door de Homo erectus, die al grotere hersenen had dan zijn voorganger. De tijdgenoten van de Homo habilis, de Australopithecus africanus, robustus en boisei (de Zinjantropus van Leakey) hebben niet zozeer hun herseneninhoud vergroot, als wel het kauwvlak van de kiezen. Dat duidt erop dat ze leefden van grof, vezelig voedsel. Zij stierven echter uit ongeveer 1,4 miljoen jaar geleden en daardoor bleef enkel de Homo erectus met zijn 800 cm3 herseninhoud over. Heeft brein over branie gezegevierd? Of is door een klimaatsverandering de belangrijkste voedselplant van de anderen verdwenen, terwijl zij niet flexibel genoeg waren om op ander voedsel over te stappen? Wie zal het zeggen. Evenmin weet men waar de nieuwe soort vandaan komt.

Gereedschap Acheuléentype
Met de Homo erectus komt een nieuw type van gereedschappen op, het Acheuléentype. De Acheuléen-vuistbijl is een reusachtige pijlpunt, een druppelvormig stenen werktuig, aan de achterzijde afgerond als een discus. De naam ‘bijl’ is misleidend. Waarschijnlijk werd deze ‘vuistbijl’ niet gebruikt als een bijl, maar om mee te werpen. Men heeft er heel wat aangetroffen, liggend op hun kant, op plaatsen waar vroeger ondiep water was. Wellicht werden ze gebruikt om prooidieren te overvallen die bij het water kwamen drinken. De stenen die in het water terechtkwamen werden niet meer teruggevonden door diegenen die ze wierpen, vandaar…
(wordt vervolgd)



7. Slotbeschouwingen

7.2 Voortplanting en kinderzorg

De bonobo, een der grote mensapen
Bij de overgang van aap naar mensaap en naar hominide gold niet enkel een grotere behendigheid bij het vruchten plukken en een geringe vergroting van de hersenen. Ook de verdubbeling van de duur van de kinderjaren is heel belangrijk. Een gewone aap is na drie



7. Slotbeschouwingen

De relatief schaarse vondsten van onze voorouders, zowel homo als australopithecus, laten (voorlopig althans) vele vragen onopgelost: waarom ging die hominide rechtop lopen? hoe leefde hij, wat at hij? Hoe komt het dat de mens als enig landzoogdier onbehaard is, geen vacht heeft? Wat heeft voor de spectaculaire groei van de herseninhoud op zo’n relatief korte tijd gezorgd (van 500 cm3 tot 1500 cm3 in amper twee miljoen jaar tijd)?
Uit de studie van de fossielen van hominide, homo en dier, uit de studie van het landschap en de plaats van de vondsten en uit de analogie met de huidige situatie hebben een aantal auteurs hypothesen naar voor gebracht, die weliswaar geen wetenschappelijke zekerheid bevatten, maar toch interessante denkpistes leveren. Hier volgen er enkele.

7.1 De ‘naakte’ aap of over het onbehaard zijn van de mens:

We weten niet of Lucy behaard was of niet; meestal wordt ze afgebeeld met een bescheiden beharing zoals die van een mensaap. Hoe dan ook, de beharing verdween in de loop van het proces. Hoe is het mogelijk dat onbehaardheid werd uitgeselecteerd?
Onbehaardheid, zegt men gewoonlijk, zou het gevolg zijn van het rennen op de vlakte. De typisch menselijke zweetklieren moesten zorgen voor afkoeling en dat gebeurt beter als er geen haar in de weg zit. Maar waarom hebben andere dieren het niet? De mens is de enige primaat die zweet. En die dus gedwongen is om in de buurt van beken en meren te blijven, om tijdens de hete dagen zijn waterpeil op hoogte te houden. Bovendien biedt onbehaardheid een echt nadeel: de baby’s kunnen zich niet meer aan de vacht van hun moeder vastklampen (zelfs bij de sterk behaarde chimpansees is het vallen van zuigelingen de belangrijkste doodsoorzaak). Daarom moet onbehaardheid voordelig zijn geweest om een andere, belangrijker reden: omwille van het waden in ondiep water, op zoek naar voedsel…

Praktisch alle onbehaarde zoogdieren zijn tegenwoordig ofwel waterdieren, of waders zoals varkens. Hoe langer het dier in het water heeft geleefd, des te completer is het haarverlies. Het verlies aan isolering door haar wordt gecompenseerd door een onderhuidse vetlaag. Die vetlaag en ook de vorm van het bekken omwille van het rechtop lopen bevorderen trouwens ook het voortbewegen in water.
De Danakil-alpen in Erithrea

Het zou dus wel eens kunnen dat de voorloper van de mens een aquatische mensaap is geweest. Eén van de voorwaarden daartoe is echter dat op een bepaald ogenblik in hun evolutie die mensapen of hominiden (misschien de Australopithecus afarensis, waarschijnlijker nog zijn voorlopers) geïsoleerd moeten hebben geleefd in kleine populaties onder strenge klimatologische omstandigheden. Want in dergelijk geval verloopt de evolutie het snelst. Zo’n gebied waar dat kon is gevonden ten Noorden van Hadar, waar Lucy is ontdekt: zo’n 6



6. Op zoek naar de “missing link”

De laatste jaren zijn in de buurt van Ethiopië een aantal fossielen van hominidae gevonden, die telkens werden begroet als de ‘missing link’, de schakel tussen primaat en hominide. Telkens een beetje voorbarig, en op basis van een miniem aantal gegevens. Sedert Eugène Dubois een eeuw geleden met zijn vondst van de Java-mens dacht de ‘missing link’ gevonden te hebben, een vondst die later als ‘homo erectus’ werd geklasseerd, is de datum waarop de afscheiding tussen de voorouder van de apen van nu en die van de mensen plaats zou hebben gehad meerdere keren verschoven: soms naar ons toe, maar met één van de laatste vondsten, de Sahelanthropus, weer naar het verleden toe. Volgens de DNA-onderzoekers zou hij liggen op een zeven miljoen jaar geleden, volgens de vondsten nu weer een beetje vroeger. Ongetwijfeld krijgen we in deze eeuw een vervolg van deze historische roman.

6.1 Ardipithecus ramidus en kaddaba

In de loop van het jaar 1995 vond een team onderzoekers in de buurt van Hadar het fossiel van een hominide, die nog ouder zou zijn dan de Australopithecus afarensis, dwz. 4,4 miljoen jaar, en aanvankelijk de naam meekreeg van Australopithecus ramidus. Een tijd later, toen meerdere fossielen werden gevonden (o.m. een been en een bekken) besloten de vinders dit wezen te klasseren onder een nieuw genus: Ardipithecus ramidus ramidus. De naam is afkomstig van de taal van de Afar-stam uit de buurt (cfr. Lucy): Ardi betekent grond of bodem; ramid betekent wortel of afkomst.

Tanden van de kaddaba. Pan troglodytes=chimpanzee
In 2001 heeft de soort Ardipithecus ramidus een ouder broertje gekregen: de Ardipithecus ramidus kadabba, 5,6 tot 5,8 miljoen jaar oud. De eerste vondst betrof zes gefossiliseerde tanden, afkomstig van een ‘hominide’ of voorloper van de mens. De kadabba vertoont niet veel verschil met de apen waar hij van afstamt, behalve dan dat hij rechtop liep. Hij gelijkt erg op de vorige, maar is wel heel wat ouder. De naam



5. De Australopithecus

5.4 De Australopithecus afarensis

Kniegewricht van de Austral. afarensis
We zijn zo’n drie miljoen jaar terug in de tijd en blijkbaar nog niet aan het einde van onze zoektocht naar de voorouders van de mens. Dat werd nog maar eens duidelijk in 1973, toen de Amerikaanse paleoanthropoloog Donald C. Johanson in Hadar (Noord-Ethiopië) een kniegewricht vond, duidelijk van een hominide, en tussen de drie en vier miljoen jaar oud. Het jaar daarop vond Johanson een bijna volledig skelet, dat hij Lucy noemde, met zijn wetenschappelijke naam: Australopithecus afarensis, naar het Afar-volk dat in die buurt woont. Het jaar daarop vond hij nog fossielen van een vader, moeder en kinderen.

Voetafdrukken van de Austral. afarensis in Laetoli
In Laetoli (Tanzania), 1500 km. verwijderd van Hadar, werden in 1978 door Mary Leakey enkele fossielen en vooral een voetspoor teruggevonden van twee hominiden, een vrouw (?) en een kind, over een afstand van 80 voet, wellicht afkomstig van de Australopithecus afarensis.
Lucy is een hominide, nog geen mens, daarvoor is het hersenvolume te klein (tussen 380 en 450 cm3), en zijn verschillende trekken te primitief. Maar er bestaat geen twijfel over dat ze iets gemeen had met de mens: ze liep rechtop. En de ouderdom ervan is respectabel: tot 3,5 miljoen jaar oud. De Australopithecus afarensis heeft dus minstens 1 miljoen jaar rechtop rondgelopen alvorens een splitsing kwam die leidde naar de homo.

In augustus 1995 kwam het bericht van een nieuwe vondst, gedaan door Meave Leakey (schoondochter van de fameuze Louis Leakey) nabij het Turkanameer in Kenya: de Australopithecus anamensis (anam = meer), ten hoogste 4,1 miljoen jaar oud en met meer zekerheid in de lijn van de andere Australopitheken, dwz rechtoplopend, maar met een sterk op de aap gelijkend gebit. Volgens de geleerden zouden in die periode heel wat soorten ‘australopitheken’ hebben kunnen rondlopen in die Oostafrikaanse valleien. Waarom ze rechtop gingen lopen is nog niet uitgemaakt, maar het zou niets te maken hebben met ‘savanne’-toestanden, aangezien de plaats waar die fossielen zijn gevonden vroeger geen savanne maar vol oerwoud was.
Met die nieuwe vondst zijn we weer een stapje verder opgeschoven naar het moment waarop aapmensen en mensapen hun eigen weg zijn gegaan, een moment dat volgens moleculaire onderzoekingen zou liggen tussen 4 en 6 miljoen jaar geleden…
Over de oorzaken van het uiteengaan van apen en mensen (mensapen en hominiden) is het nog steeds gissen. Volgens Prof. Yves Coppens, een Fransman die doceert aan het Collège de France zou het te maken kunnen hebben met klimatologische veranderingen, die in Oost-Afrika hebben plaats gehad. Tijdens het Mioceen (een periode van het Tertiair, meer dan 5 miljoen jaar geleden) is de “rift valley”, een tektonische kloof die over heel Oost-Afrika van Noord naar Zuid loopt, gaan bewegen waardoor een scheiding is gekomen tussen de Oost- en de Westkant: in het oosten is het landschap droger en minder bebost geworden, in het westen is het vochtige tropische woud blijven bestaan. De soorten, die in het oosten leefden hebben zich aan de nieuwe situatie moeten aanpassen, iets wat een ontwikkeling van vormen heeft meegebracht die in het westen, in het tropisch regenwoud niet gebeurden.
(wordt vervolgd)



5. De Australopithecus

5.2 Datering

Hoe oud is de Australopithecus? Via verscheidene methoden (o.m. de kalium-argon-datering, een methode die werkt met de halveringstijd van radioactieve kalium en ongeveer de hele ontwikkelingsgeschiedenis van de aarde kan omspannen; maar ook door vergelijking van de bij de fossielen gevonden fauna en door de studie van het paleomagnetisme ofte omkeringen in de polariteit van het aardmagnetisch veld) is gebleken dat groepen Australopithecus africanus tussen 3,1 en 2,5 miljoen jaar geleden leefden en andere groepen Australopithecus robustus tussen ongeveer 2 en misschien slechts 1 miljoen jaar geleden. De eerste had een herseninhoud van ongeveer 440 cm2; de tweede van ongeveer 530 cm3. De australopithecus boisei moet geleefd hebben tussen iets meer dan 2 miljoen en 1 miljoen jaar geleden. De homo habilis was zijn tijdgenoot en wellicht de voorvader van de homo erectus, terwijl de andere australopitheken op zijn best als een soort primitieve neven van de ‘echte’ mens moeten worden beschouwd. De meest recente soort is ook de meest robuuste en primitiefste: wellicht heeft de australopithecus boisei en robustus zich uit de markt geprijsd door gebrek aan aanpassingsmogelijkheden aan veranderende omstandigheden, ook al moet gezegd dat ze zich meer dan een miljoen jaar hebben gehandhaafd, naast meer vooruitstrevende mensachtigen…

5.3 Oldowan cultuur: werktuigen van de oudste hominiden?

Werktuig van Oldowan-cultuur, uit de Olduvai-kloof in Tanzanië
Bij de fossielen van de australopitheken werden werktuigen gevonden van een cultuur, die men nu aanduidt met de naam Oldowan. Het zijn schrabbers en werktuigen uit stukgeslagen rolstenen gemaakt, vrij lukraak lijkt het. Ze zouden kunnen dienen voor het vervaardigen van steunhout, lanshout of om vlees te snijden en botten te verbrijzelen. Het zou kunnen dat de homo habilis handiger was in het maken van werktuigen en dat de Australopithecus boisei een indringer (of slachtoffer) was van de leefwereld van de homo habilis.
Het was Leakey zelf die met de suggestie voor de dag kwam dat de homo habilis of de vroege hominiden in het algemeen die werktuigen gebruikten om krengen van dieren mee te bewerken. In de jaren 60 klonk dit nogal vreemd want het was een overtuiging dat onze voorouders jagers waren en dat de behendigheid, die voor het jagen nodig was, grotere hersenen en een complexere maatschappij met verdeling van werk en delen van voedsel, vereiste. Jagen kortom had de weg vrijgemaakt voor de rest van de menselijke evolutie. En in elk stenen werktuig dat men vond zocht men een bevestiging voor het feit dat de eerste hominiden van jacht leefden.
Die interpretatie van de vondsten van fossielen en hun werktuigen benadrukte te sterk volgens sommigen de analogie met de huidige gemeenschappen van jagers en primaten. Om ze juister te kunnen interpreteren moet je meer kennen van de andere dieren in het Afrikaanse landschap, die ook afgekloven beenderen achterlieten, en van de veranderingen in het landschap zelf, waarin de vroegste hominiden hebben geleefd, gegeten en voedsel verzameld.
De archeoloog Rob Blumenschine ging daarom in 1983 in de savanna van Serengeti de moderne vleeseters bestuderen, in de hoop zo meer te weten te komen over de wijze en omgeving waarin de eerste hominiden leefden. Hij wou in de Serengeti, die de laatste 2 miljoen jaar fundamenteel onveranderd bleef, de thesis testen als zouden de hominiden van krengen hebben geleefd: was het mogelijk zich met krengen te voeden, waren er genoeg om de risico’s, die ermee gepaard gingen, te lopen, bezorgde het zoeken van krengen de nodige proteïnen in ruil voor de tijd en energie die men eraan besteedde?
Het antwoord op al die vragen lijkt ontegensprekelijk ja te zijn. De vroegste hominiden hebben heel waarschijnlijk naast de planten die een belangrijke plaats in hun dieet innamen, geleefd van het opsporen en eten van krengen. Het bood trouwens voordelen: het opsporen was vrij gemakkelijk, het nam minder tijd in beslag dan jagen, en bovendien minder risicovol. Het argument dat de huidige primaten in gelijkaardige omstandigheden slechts zelden op krengenjacht gaan houdt weinig steek: de vroege hominiden waren in dat opzicht uniek!
Rob Blumenschine kwam tot de bevinding dat de prooien van dieren zoals leeuwen, hyena’s, cheetahs, jakhalzen en gieren steeds volgens hetzelfde patroon verslonden worden. Hominiden die een prooi vonden, waar al andere dieren van gegeten hadden, vonden wellicht enkel nog de beenderen van de poten, vooral de voorpoten. Als ze dus op zoek gingen naar krengen, was het wellicht voornamelijk voor het beendermerg, dat veel vet en calorieën bevat. Bovendien bleken de resten, in boomrijk gebied nabij rivieren, veel langer te blijven liggen dan in grasland, waar de hyena’s vrij spel hebben. Het observeren van het gedrag van luipaarden in dergelijke gebieden bracht de wetenschappers bovendien tot een verdere idee. De luipaarden slepen nl. hun buit in een boom om hem rustig te kunnen verorberen. Dat kreng kan soms tot verschillende dagen in een boom hangen, waar de luipaard dan geregeld naar terugkeert om te eten. De hominide, die de luipaard zal hebben bespied en weet waar prooi te vinden is, kan die prooi tussendoor ook hebben aangesproken, geheel of gedeeltelijk, met meer mogelijkheden om hele stukken vlees van het gedode dier te pakken te krijgen.
Op de plaatsen waar fossielen van de homo habilis werden gevonden, werden ook werktuigen en beenderen van dieren gevonden. Met de microscoop kon men nagaan welke beenderen door dieren waren gekraakt (een groef of gleuf in U-vorm), en welke door werktuigen (een groef of gleuf in V-vorm). Wellicht waren het prooien van dieren, door de hominiden gevonden en bewerkt voor het merg. Meest aanwezig zijn delen van de schedel en van de poten (waaruit het merg komt).
De techniek van het zoeken en eten van prooien (vooral merg) en van het daarbij gebruikte gereedschap kan gepaard zijn gegaan met een ontwikkeling van het brein. Merg als voedsel kan een rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van de zuigelingen en zogende moeders in de populatie van de homo habilis.
Tot besluit kunnen we zeggen dat het belangrijk is alle aspekten van vondsten uit te proberen en niet te gemakkelijk naar analogieën met nu te grijpen. En dat we uiteraard nog veel meer niet weten dan weten.
(wordt vervolgd)



5. De Australopithecus

5.1 De eerste vondsten

Op zoek naar de oorsprong van de mens zijn we beland bij wezens, die niet meer de naam ‘homo’ dragen, maar Australopithecus ofte zuidelijke aap. Het gaat daarbij niet om apen, maar om aapmensen, dwz wezens die behoren tot de familie van de Hominidae of mensachtigen, omdat ze ongetwijfeld als voorouders van de mens mogen worden beschouwd.
Hun gezamenlijke kenmerken zijn:

1. een kleine herseninhoud, variërend van 400 tot 500 cm3, voor de A.afarensis en amper iets meer dan 500 cm3 voor de A.robustus en africanus, dus amper iets meer dan de huidige apen; met een achterhoofdsgat, dat al meer naar voor staat dan bij de apen, maar nog niet juist onder de schedel zoals bij de moderne mens

2. relatief kleine hoektanden, tenminste in vergelijking met die van apen

3. rechtoplopend, met heel wat ‘menselijke’ trekken, maar ook nog aapachtige trekken: het rechtop lopen is blijkbaar nog niet helemaal perfect en uit de verdere anatomie van knie, elleboog, handen en voeten blijkt dat die wezens nog van tijd tot tijd de bomen inklommen.
De belangrijkste vindplaatsen zijn Zuid- en Oost-Afrika: Oost-Afrika voor de A. afarensis, Zuid-Afrika voor de A. robustus en africanus. Buiten Afrika zijn er geen gevonden. De periode waarin ze voortkwamen: 6,5 tot 1 miljoen jaar geleden.

Schedel van het kind van Taung De eerste vondst en de naam ‘austrolopithecus’ komt van een jong hoogleraar in anatomie, Raymond Arthur Dart, die in 1924 in de buurt van Taung (Noordelijke Kaapprovincie van Zuid-Afrika) de goed bewaarde schedel vond van een kind met een kleine schedelinhoud (600 cm3) maar met een menselijk gebit en een achterhoofdsopening kenmerkend voor het rechtop lopen. In een tijd gevonden, waarin men er nog van overtuigd was dat de wieg van de mensheid in Azië stond, baarde de vondst van het ‘kind van Taung’ veel ophef en vooral veel ongeloof bij de wetenschappers. Vijfentwintig jaar lang heeft men gediscussieerd over de positie die het kind van Taung, door Dart ‘Australopithecus africanus’ genoemd, diende in te nemen. Aan de discussie kwam een einde, toen Robert Broom, een beroemde paleontoloog, op zijn negenenzestigste besloot zich bezig te houden met de voorouders van de mens en te Sterkfontein en Makapansgat, in 1936 en volgende jaren, verschillende fossielen van de Australopithecus africanus opdolf. In twee andere Transvaalse grotten (Swartkrans en Kromdraai) vond Broom fossielen van een ander soort aapmens, die hij de ‘Australopithecus robustus’ noemde, omdat die sterker gespierd was, maar door de kleine hersenpan, de verkleinde hoektanden en de onderste ledematen welke een bewijs voor rechtopstaande houding vormden dezelfde graad van mensachtigheid vertoonde als de Australopithecus africanus. Deze vondsten overtuigden de wetenschappers ervan dat de vergroting van de herseninhoud niet optrad in het begin van de weg naar de mensheid, maar later.

In de Olduvai-kloof van de Serengeti-vlakte in het noorden van Tanzania vonden het echtpaar Louis en Mary Leakey vooral vanaf 1959 verschillende fossielen van verschillende soorten mensachtige wezens: vooreerst een bijzonder robuuste soort Australopithecus, die kenmerken vertoont die hem verwant maken met de Australopithecus africanus enerzijds en de Australopithecus robustus anderzijds. Daarom suggereerde Leakey er een nieuw en afzonderlijk genus onder de familie Australopitheken van te maken: hij stelde de naam Zinjanthropus voor (waarbij Zinj de antieke naam is voor Oost-Afrika). Bij latere studie van de fossielen bleek het niet gerechtvaardigd er een nieuw genus van te maken, wel een nieuwe soort: de Australopithecus boisei, zo genoemd naar de stichting, door wijlen Charles Boise opgericht, die de Leakey’s financieel steunde.

Schedel van de Homo habilis
Tenslotte vond Leakey in 1960 en daaropvolgende jaren in Koobi Fora (in het noorden van Kenya) de fossielresten van een tijdgenoot van de Australopithecus boisei, met een opmerkelijk veel grotere hersenkas en zonder de opvallende verbreding van de kronen van tanden, die eigen is aan de Australopitheken. Dus duidelijk meer menselijk, hoewel nog helemaal niet gelijkend op de homo erectus. Een voorloper dus, die op voorstel van R.A. Dart de naam kreeg van Homo habilis (handig, geschikt): wellicht een ontwikkeling uit de Australopithecus africanus, toen deze zich zowat 2,5 miljoen jaar geleden splitste in de stamlijn van robustus-boisei en in de stamlijn van Homo.
(wordt vervolgd)



4. De Homo erectus

We dalen nu nog wat dieper de voor-geschiedenis in, op zoek naar onze oudste voorvaderen, als je tenminste denkt die in de homo erectus gevonden te hebben. Sommige wetenschappers hebben er hun twijfels over dat de homo erectus een directe voorvader van ons is. Maar de homo sapiens moet toch wel ergens vandaan komen. Misschien was hij toch een verbeterde versie van de homo erectus via bv. de archaische homo sapiens of heidelbergensis? We kunnen het helaas niet meer overdoen in een of ander laboratorium.
Het is waar: de wetenschap geeft ons hier geen definitief antwoord op onze vragen. Wat niet wil zeggen dat ze geen antwoorden geeft en dat we dan maar terug moeten naar de bijbel en Adam en Eva, zoals bepaalde “christenen” hier en vooral in de VS ons voorhouden. De zekerheid, die het geloof ons eventueel biedt, is van een geheel andere aard dan de zekerheid van de wetenschap. Ikzelf ben ervan overtuigd, dat we als gelovige mensen de bijbel op een geheel andere manier moeten lezen dan die “christenen” ons aanbevelen. En daarom komt het niet eens in me op zoals zij te kiezen voor het geloof in de letterlijke betekenis van de bijbelverhalen en dus tegen bepaalde wetenschappelijke bevindingen van de laatste eeuwen. Een dergelijke schizofrene keuze leidt in deze moderne wereld m.i. tot heel fundamenteel onchristelijke en onmenselijke houdingen en standpunten.

Schedel van de homo erectus, in Java (Sangiran) gevonden
Alle buiten Afrika gevonden fossielen, ouder dan de Neanderthaler en natuurlijk de homo sapiens, zijn nu ondergebracht in de categorie van homo erectus (de rechtoplopende mens), een mensensoort die tussen 2 miljoen en 200.000 jaar geleden, tijdens het oud-paleolithicum, in Afrika, Azië en Europa heeft geleefd.
Maar dat heeft natuurlijk een hele geschiedenis. Voor de jonge Nederlandse anatomist Eugène Dubois was het duidelijk dat Java de plaats was waar de ontbrekende schakel tussen apen en mensen kon worden gevonden. Hij was daartoe gebracht door het boek van Alfred Russel Wallace, die reeds in 1855 een gemeenschappelijke voorouder voor apen en mensen had voorspeld in zijn tekst: “On the Habits of the Orang-Utan of Borneo” (Over de gewoontes van de Orang-Oetang van Borneo). En natuurlijk ook door de vondsten van de eerste Neanderthalers. Dubois liet zich inlijven als legerarts en vertrok in 1887 naar Nederlands Oost-Indië. Eerst vond hij enkele schedels van homo sapiens, later, in 1891 vond hij in de buurt van Trinil, aan de Solorivier, de maalkies en iets later de schedelkap van wat volgens hem de gezochte schakel was. Hij noemde het wezen, waartoe ze behoorden, eerst Anthropopithecus erectus, beter bekend nu onder de naam, gegeven door de Duitse bioloog Ernst Haeckel: Pithecanthropus erectus (of: rechtop lopende aapmens), of nog: de Java-mens.

Dubois botste natuurlijk op heel wat ongeloof en werd zelfs door sommigen van kwade trouw beschuldigd. Dat kwetste hem diep en bracht hem ertoe zijn fossielen onder de vloer van zijn huis te verbergen en aan niemand meer te tonen.

Maar de vondst van Dubois werd bevestigd door andere: die van de fameuze Peking-mens, die in de jaren twintig van deze eeuw werd gevonden in een grot bij Peking: Chouk-Kou-Tien. En de Duitser von Koenigswald, die in 1936 van Dubois de toelating kreeg zijn Java-mens te bestuderen (die intussen naar een museum in Leyden was verhuisd), zal het jaar daarop in Java (Sangiran) de eerste bijna volledige schedel van de Homo erectus, zoals hij nu wordt genoemd, ontdekken. De ouderdom van deze fossielen wordt geschat op 1 miljoen jaar.

De  'Turkana Boy' van Leakey en Walker
Wie was die homo erectus? Een bijna volledig teruggevonden skelet van een 12-jarige jongen (1984, bij het Turkanameer in Kenya, door Richard Leakey en Alan Walker) laat duidelijk zien dat de homo erectus de eerste echt grote hominide is: hij moet zowat 160 tot 165 cm. groot zijn geweest, met een zuiver menselijke struktuur van de dijbeenderen (waardoor hij zeer geschikt was om in de savanna’s van Afrika en elders over lange afstanden te lopen). De schedelinhoud schommelt tussen 750 en 1225 cm3, dus minder dan de opvolgers, maar beduidend meer dan zijn voorganger, de homo habilis, waarover later. De schedeldoos is lang, het voorhoofd wijkt naar achteren en de wenkbrauwbogen zijn sterk ontwikkeld. De neusbeenderen zijn breed en plat, de onderkaak steekt vooruit (prognaat) en heeft geen kinuitsteeksel. Doorgaans gaat men ervan uit dat de homo erectus niet kon spreken, zijn doden niet begroef en geen kunst kende.
Traditioneel dacht men dat de homo erectus zo’n miljoen jaar geleden uit Afrika over de hele wereld is uitgezwermd. Maar een vondst in Georgië (Oost-Europa) – een kaak – maakt een vroegere datum van 1,6 miljoen jaar mogelijk.
De homo erectus gebruikte ook vuur. Of hij dat één miljoen jaar geleden al deed, is niet honderd procent zeker; maar de Peking-man, die ongeveer 500.000 jaar oud is, gebruikte zo goed als zeker vuur. Of hij zelf vuur kon maken, ofwel natuurlijk vuur gebruikte weten we niet. Hoe dan ook, het gebruik van vuur betekent een hele stap voorwaarts: het vergrootte het aantal bruikbare uren van een dag, het vergrootte eveneens de voedingsmogelijkheden, het hield wilde dieren op afstand, en vooral, het versterkte de sociale kontakten.

Vuistbijl van de homo erectus
De werktuigen, die de homo erectus gebruikte, worden Acheuleen-werktuigen genoemd, naar het Franse plaatsje St. Acheul. Het gaat om handbijlen en ovale, van twee vlakken voorziene punten, die men langs beide zijden bewerkte. Stenen werktuigen, die duidelijk met slachten te maken hadden. Werktuigen, die duidelijk met jagen te maken hebben werden tot nu toe niet gevonden op plaatsen van de homo erectus. Als hij inderdaad een vleeseter was, dan was het dus wellicht meer door krengen te zoeken dan door levende dieren te jagen. Overal, waar fossielen van homo erectus worden gevonden, vind men de typische vuurstenen werktuigen, en in één miljoen jaar zijn die weinig of niet veranderd. Deze intrigerende vaststelling maakt het niet gemakkelijk bij de huidige stand van zaken in de homo erectus de direkte voorganger te zien van de homo sapiens…
Wellicht zijn verschillende bevolkingen van homo erectus geëvolueerd om aanleiding te geven tot meer moderne bevolkingen zoals de homo neanderthalensis of de archaische homo sapiens.
(wordt vervolgd)



3. De archaische Homo sapiens

Waar de neanderthaler en later de homo sapiens vandaan komen is nog een ander probleem. De neanderthaler duikt op in Europa rond 120.000 jaar geleden en verdwijnt van het toneel zo’n 35.000 jaar geleden. De homo sapiens sapiens komt voor in Europa vanaf zo’n 35.000 jaar geleden.
Homo heidelbergensis of archaische homo sapiens, gevonden in Tautavel, Frankrijk
Een antwoord op die vraag hangt af van de interpretatie die men geeft aan de vondsten van fossielen van oudere datum in Afrika en vooral in de rest van de wereld: vondsten van de homo erectus (de voorloper van de homo sapiens) in Afrika, in het Midden-Oosten, in Java, China, in Europa; de vondsten van ‘modernere’ mensen, die een tussenvorm lijken te zijn tussen de homo erectus en de homo sapiens en die men met de vagere titel van ‘archaische homo sapiens’ aanduidt. Hij wordt ook “homo heidelbergensis” genoemd.

Die interpretatie gaat twee kanten uit:

– ofwel stelt men dat de homo erectus, de voorganger van de homo sapiens, minstens één miljoen jaar geleden uit Afrika wegtrok en op verschillende plaatsen geografisch onafhankelijk van elkaar maar volgens analoge gebeurtenissen ontwikkelde tot de verschillende mensen’rassen’, die we nu kennen (dit noemt men het multiregionaal model). Volgens die wetenschappers zou de ‘homo heidelbergensis’ het bewijs zijn van de langzame evolutie van de homo erectus naar de homo sapiens, min of meer gelijktijdig op verschillende plaatsen in de wereld.

– ofwel gaat men ervan uit dat de homo sapiens veel later dan het vorige model voorop stelt, uit Afrika wegtrok – zo’n 200.000 jaar geleden – en dat hij in een snelle globale expansie alle eerdere archaische volkeren in de hele oude wereld verving (dit is het ‘out of Africa’ model, ook wel als de ark van Noach gekend). Volgens die wetenschappers is de ‘homo heidelbergensis’ een tussenvorm tussen de homo erectus en de homo sapiens neanderthalensis.

Opteren voor één van die twee modellen heeft zo zijn consequenties: het eerste model impliceert eigenlijk dat de evolutie van de mens (en van vóór de mens) vooraf bepaalde paden heeft gevolgd, dus een soort finaliteit heeft gekend. De moderne mens ofte homo sapiens zou dus ongeveer tegelijkertijd op verschillende plaatsen in de wereld uit de homo erectus zijn ontstaan.
Het model echter van de homo sapiens, die zich vrij laat vanuit Afrika over de hele wereld zou hebben verspreid en de andere soorten zou hebben verdrongen (waarbij noch de neanderthaler in Europa en het Midden-Oosten noch de homo erectus of modernere varianten ervan buiten Afrika een betekenisvolle genetische rol zouden hebben gespeeld) laat de evolutie meer afhangen van faktoren als toeval, geluk: het had ook anders gekund.
Tot nog toe geven de vondsten van fossielen helaas nog geen uitsluitsel over deze zaak: beide modellen hebben hun argumenten en verdedigers. Toch lijkt het ‘out-of-africa’ model het te zullen halen. Zie hiervoor het artikel van Donald Johanson (de man, die “Lucy” vond, zie later)!

Tot voor een paar decennia had het multiregionaal model de voorkeur: de anatomist en paleoanthropoloog Alan Thorne, van Camberra in Australië, is er de vurigste promotor van.
En wel als gevolg van de vondsten van menselijke fossielen in Zuid-Australië: de fossielen gevonden aan het Mungo-meer aldaar bleken afkomstig van homo sapiens en 25.000 tot 32.000 jaar oud te zijn; die ten Zuiden van dat meer, in Kow Swamp waren recenter, tussen 9.000 en 15.000 jaar oud, maar leken primitiever, robuuster dan de vorige. Thorne legt dit uit als een resultaat van een dubbele migratie van moderne mensen naar Australië, en wel vanuit Java, waar een derde van de gekende homo erectus vandaan komen: hij ziet een continue lijn tussen specimens van de homo erectus, in Java en in China gevonden, en de homo sapiens, gevonden in Australië.

De laatste vijftien, twintig jaar zijn echter vondsten gedaan, die de theorie als zou ook de homo sapiens, onze voorouder, uit Afrika stammen en pas zo’n 200.000 jaar geleden Afrika hebben verlaten, kracht bijzetten.
Vondsten:

– aan de Klasies Rivier in Zuid-Afrika werden resten gevonden van homo sapiens, van tussen 75.000 en 115.000 jaar oud. In de grotten waar ze werden gevonden, vond men ook beenderen van heel wat dieren: eland, kudu, hartebeest, olifant, otter, zeehond enz. Bijna geen vis- of vogelbeenderen: blijkbaar bestond boog en pijl nog niet.

– de oudste Chinese moderne mensen uit de bovenste grot van Zhoukoudian, ongeveer 25.000 jaar oud, waarvan de meeste schedels qua maten zeer gelijken op die van de Cro-Magnon homo sapiens uit Frankrijk

– de schedel van Dali, in Noord-China, tussen 180.000 en 230.000 jaar oud, met heel wat primitieve trekken (gelijk bij de homo erectus) maar met meer herseninhoud en een groot, plat gezicht dat bij alle vroege moderne mensen kenmerkend is

– de vondsten tenslotte uit Afrika zelf: Jebel Irhoud 1 (Marocco), tussen 100.000 en 200.000 jaar oud, nog enigszins primitief, maar met toch al onmiskenbare moderne trekken; Omo 1, in Zuid-Ethiopië, 130.000 jaar oud en tot nog toe het oudste fossiel van de moderne mens; de fossielen uit twee grotten in Israël, Skhul en Qafzeh, waar moderne menselijke specimens zijn gevonden van zo’n 90.000 jaar oud.
Vindplaatsen van de archaische homo sapiens
Chris Stinger, van het Londense Natural History Museum is dan ook een vurige pleitbezorger van het ‘out of Africa’ model: voor hem is het duidelijk dat al deze ‘archaïsche homo sapiens’ fossielen verwante kenmerken vertonen, die er op wijzen dat ze van eenzelfde oorsprong zijn: de homo sapiens, vanuit Afrika verspreid over de rest van de wereld, waar ze de overige bevolkingen hebben vervangen. Wellicht waren ze efficiënter in het beheersen van de natuur, waren ze talrijker, speenden ze hun kinderen vroeger, en leefden ze langer dan de Neanderthalers en andere archaïsche volken.
Door middel van computeranalyse van een soort DNA, dat enkel via de moeder wordt overgeërfd had de biochemicus Allan Wilson in 1987 aangetoond dat alle moderne mensen terug te voeren waren tot een vrouwelijke oer-moeder zo’n 200.000 jaar geleden in Afrika. Later zijn andere wetenschappers tot andere conclusies gekomen uit dezelfde testen. Maar de theorie van Wilson heeft ophef gemaakt. Hij was het ook die door moleculenonderzoek tot de bevinding kwam dat de mens slechts 5



2. Homo sapiens neanderthalensis

2.2 Een andere soort mens?

De vraag is nu: waren de Neanderthalers de onmiddellijke voorlopers van de homo sapiens sapiens? Is deze laatste uit hen geëvolueerd? Een strijdvraag tot nog toe tussen de paleoanthropologen.
– Uit vondsten vooral in het Midden-Oosten van fossielen, die kenmerken vertonen van beide soorten, de homo sapiens sapiens en de homo sapiens Neanderthalensis, besloten sommigen dat de ene soort langzamerhand overgegaan is in de andere. De neanderthaler, die uit de homo erectus is ontstaan, vertoonde kenmerken die het leven in het barre Noorden draaglijker maakte, en veranderde stilaan onder invloed van de omstandigheden (klimaat, leefwijze) in wat onze directe voorganger zou zijn, een fijnere, grotere mens, aangepast aan een milder klimaat en met meer artistieke eigenschappen. Het is duidelijk dat deze wetenschappers tot de bevinding gekomen waren dat de neanderthaler veel minder ‘primitief’ en ‘aapachtig’ was dan vroeger was gedacht en voorgesteld. Zij waren van oordeel (en dat is nu algemeen aanvaard) dat de neanderthaler een homo sapiens is, en wellicht, geschoren en gekleed zoals iemand van nu in de metro van New York niet zou opvallen tussen de andere reizigers…

– Ook al is iedereen het eens over de ‘rehabilitering’ van de neanderthaler, toch hellen veel paleoanthropologen nu over naar de opvatting dat de neanderthaler en de homo sapiens sapiens wel degelijk twee verschillende soorten mensen zijn. En dat de neanderthalers, na wellicht duizenden jaren samen met de ‘moderne’ mensen te hebben geleefd (in harmonie of in concurrentie), zo’n 35.000 jaar geleden om tot nog toe onbekende redenen van de aardbol zijn verdwenen. Hun plaats is ingenomen door de homo sapiens sapiens. Hun verdwijning kan het gevolg zijn geweest van de ‘concurrentie’, maar ook van het feit dat zij gemiddeld een kortere levensloop kenden, dat hun kinderen later werden gespeend, dat dus demografisch zij het moesten afleggen tegen de anderen en zo uitstierven.
Twee Amerikaanse paleoanthropologen hebben op basis van studies van de neanderthalervondsten proberen aan te tonen wat Neanderthalers zouden hebben gemist en de ‘moderne’ mensen wel hadden, zodat zij het hebben gehaald op hun concurrenten:

– eerst en vooral de bouw van hun sites: de ‘modernen’ bouwden hun haarden en huizen volgens bepaalde regels, de neanderthalers lukraak: dit zou er op wijzen dat de ‘modernen’ meer tot abstractie in staat waren, dat ze konden plannen, vooruit zien, herhalen

– ten tweede, het gebruik van de omgeving: de neanderthaler reageert en verhuist als de plaatselijke omstandigheden het nodig maken; de ‘modernen’ leren zich in te richten en harde tijden door te maken, handel op te zetten en een sociaal netwerk dat het overleven mogelijk maakt

– ten derde, verspreiding over nieuwe gebieden: de neanderthaler bleef in Europa en het Midden-Oosten, de ‘moderne’ mens verspreidde zich over de hele wereld: wijst op de mogelijkheid om de toekomst beter in te schatten.

Laatst verscheen het resultaat van een studie, die door onderzoek van de tanden van de neandertaler en zijn ontwikkeling van kind tot volwassene tot het besluit komt dat de neandertaler inderdaad een andere soort mens was, fundamenteel verschillend van de homo sapiens. Het artikel laat duidelijk de mogelijkheden en beperkingen zien van de huidige wetenschap. Heel interessant!



2. De Homo sapiens neanderthalensis

2.1 Beschrijving van de soort

Gaan we meer dan vijftig duizend jaar terug in de prehistorie van de mens, dan stuiten we op fossielen, die afkomstig zijn van een soort mensen, dat duidelijk verschilt van de homo sapiens sapiens. Het gaat om de homo sapiens neanderthalensis, zoals hij nu wordt genoemd.
Schedeldak gevonden in het Neanderthal in Duitsland
Toen in 1856, drie jaar vóór het verschijnen van Darwin’s Origin, in de Neandervallei bij Düsseldorf in Duitsland een fossiele schedeldoos en dijbeenderen werden gevonden van een wezen dat duidelijk primitiever aandeed dan de huidige mens, interpreteerde men die vondst op de meest uiteenlopende manieren: volgens sommigen was dit fossiel afkomstig van een wilde man uit een barbarenras, volgens anderen van een primitieve soort, of van een individu met pathologische kenmerken. Pas later, toen de vondsten van soortgelijke mensen toenamen, begon men minder uit zijn nek te kletsen. Een belangrijke vondst van de Neanderthaler was de man van Spy (België) gevonden in 1886, die de geleerden ervan overtuigde dat men inderdaad met een verschillende soort mens te doen had en niet met geïsoleerde genetische uitzonderingen.
Maar lang kreeg de fameuze Neanderthaler het odium mee van een mens, die op een aap geleek. Inderdaad, vergeleken met de homo sapiens sapiens, heeft de Neanderthaler een langere schedel, een relatief laag voorhoofd, een ontwikkelde beenwal (boven de ogen), een vooruitstekend (prognaat) gezicht met een dikke neus en een naar achteren wijkende kin. Zijn schedelinhoud is gemiddeld iets groter (1500 cm3) dan die van de homo sapiens sapiens. Hij was blijkbaar sterk gespierd, het spaakbeen is ten opzichte van de opperarm vrij kort, zoals ook het kuitbeen ten opzichte van het dijbeen. Deze kenmerken worden door sommigen gezien als voordelig voor het trotseren van koude, iets wat voor deze mens die zich verspreidde over het vrij koude Europa een pluspunt was.
Werktuigen van de Neandertaler
Verspreiding van de Neandertaler
De meeste fossielen van de Neanderthaler zijn gevonden in Europa, maar ook in het Nabije Oosten, voornamelijk in Iran en in Israël werden fossiele resten van deze mens gevonden. Samen met de fossielen werden werktuigen gevonden, die alle uit eenzelfde cultuur stammen, het Mousterien genoemd (naar de grot bij Le Moustier in de Dordogne, waar de eerste herkenbare verzameling van die ‘industrie’ werd gevonden): uit vuursteen gemaakte afslagen die van een kernsteen werden afgeklopt en dan bijgewerkt tot spitsen, messen en schrabbers, gebruikt naar men vermoedt voor het slachten en villen van dieren en het maken van werktuigen uit hout en ander zacht materiaal.
Blijkbaar hebben de Neanderthalers in de ruwweg 100.000 jaar van hun verblijf hier op aarde (van 120.000 tot 35.000 v.C.) op gebied van werktuigen nauwelijks enige evolutie gekend. Wel moet worden gezegd dat onlangs in Frankrijk Neanderthalers werden teruggevonden samen met materiaal dat voor de rest bij homo sapiens sapiens-fossielen werd aangetroffen. En in het Nabije Oosten heeft men Mousterien-werktuigen gevonden bij fossielen van anatomisch ‘moderne’ mensen.
Verder blijkt ook dat Neanderthalers hun doden begroeven (in een graf in Iran werden zelfs bloemen aangetroffen), en dat ze het vuur kenden.
Fossiel uit Kebara (Israël)
Konden ze ook spreken? Dat wordt door sommigen betwijfeld (de superioriteit van de homo sapiens sapiens zou o.m. te danken zijn geweest aan de taal, die deze laatsten konden hanteren…), maar een vondst in Israël heeft dan weer anderen doen besluiten dat de Neanderthalers konden spreken: in 1983 vond men in Kebara (Israël) een bijna intact geraamte van een Neanderthaler, dat lag in een smal graf. Moshe, zoals de man werd genoemd, miste wel de meeste van zijn onderbenen en zijn schedel (de onderkaak en één boventand waren er wel). Er was ook nog één beentje erbij, dat overal elders ontbreekt omdat het het enige been is in het menselijke skelet dat niet met een ander is verbonden, maar met het strottenhoofd: het hyoid been, dat een belangrijke component is van het anatomische apparaat dat spreken mogelijk maakt. Uit de aanwezigheid van dat beentje zou kunnen worden besloten dat de Neanderthalers inderdaad de taal kenden.




You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.