Archive for the 'GESCHIEDENIS CHRISTENDOM' Category

Het christendom: wezen en geschiedenis

C.II Het oecumenisch-hellenistische paradigma van de christelijke oudheid

C.II.7 Hoe het tot een scheuring (schisma) kwam tussen de kerk in het Oosten en die in het Westen (vervolg)

De vervreemding tussen beide kerken heeft zich in drie fasen voltrokken:

  • de eerste fase (4e/5e eeuw): nieuw Rome tegen oud-Rome.
    Rome, dat door de keizer van het West-Romeinse Rijk was verlaten (voor Ravenna), werd in 410 door de Goten ingenomen en geplunderd. De bisschoppen van Rome (later



  • Het christendom: wezen en geschiedenis

    C.II Het oecumenisch-hellenistische paradigma van de christelijke oudheid.

    C. II.7 Hoe het tot een scheuring (schisma) kwam tussen de Kerk in het Oosten en die in het Westen.

    Het probleem is niet enkel van theologisch-dogmatische aard, integendeel: op de eerste plaats speelden historische en psychologische factoren een rol.
    Er is geen datum te plakken op die breuk tussen beide kerken. Het gaat om een progressieve vervreemding, die gepaard ging met een progressieve groei van de macht van de paus. De uitbreiding van het gezag van de paus over bisschoppen en gelovigen, vooral vanaf de 11e eeuw gepropageerd door de hervorming van de kerk, was voor de Byzantijnen duidelijk in tegenspraak met hun vertrouwde traditie. Het werd hoe langer hoe klaarder dat er een nieuw, ditmaal Latijns, rooms-katholiek paradigma in de maak was naast het oecumenisch-hellenistische, waarvan Byzantium de erfgenaam was.

    Enkele belangrijke factoren, die de vervreemding in de hand hebben gewerkt, zijn:

  • het verschil in taal tussen Oost- en Westkerk: zelfs een hoog ontwikkelde paus als Gregorius de Grote (590-604) kende geen Grieks, en omgekeerd spraken de Byzantijnse patriarchen geen Latijn.
  • een verschillende cultuur: voor de Latijnen waren de Grieken verwaand, spitsvondig en sluw, voor de Grieken waren de Latijnen onbehouwen en barbaars; over ontwikkelingen aan de andere kant (bv. over de hervormingsbeweging van Cluny) was men niet of slecht geïnformeerd.
  • verschillende


  • Het christendom: wezen en geschiedenis

    C.II. Het oecumenisch-hellenistische paradigma van de christelijke oudheid

    C.II. 6 Strijd om de orthodoxie (vervolg)
  • het tweede concilie (381 na C.), later het tweede oecumenische concilie van Constantinopel genoemd, is het concilie van de definitie van de heilige Drievuldigheid, maw de Geest wordt daar wezensgelijk met de Vader verklaard. In dat concilie gaat men uit van één goddelijk wezen, maar in drie hypostasen, Vader, Zoon en Geest. Dit was een theologie, ontwikkeld in de tweede helft van de vierde eeuw door drie kerkvaders uit Cappadocië (in het midden van het huidige Turkije gelegen): Basilius de Grote, Gregorius van Nazianze en zijn jongere broer Gregorius van Nyssa
  • Maar de discussies gaan verder, vooral nu direct rond de persoon van Jezus Christus: hoe verhouden zich in Hem het goddelijke en menselijke wezen? Dit probleem vermengt zich met een politiekkerkelijk probleem, een machtsstrijd tussen het patriarchaat van Constantinopel en dat van Alexandrië, met op de achtergrond een rivaliteit tussen de theologische scholen van Alexandrië en Antiochië.
    De Alexandrijnse school opteerde voor de totale eenheid en Godheid van de persoon van Christus; zijn menselijke natuur gaat zozeer schuil achter de goddelijke dat hij in feite slechts één natuur had, de goddelijke (Mono-physitisme). En Maria werd genoemd “Theotokos”, de moeder van God.
    De patriarch van Constantinopel daarentegen, Nestorius, en de Antiocheense school hielden vast aan het onderscheid tussen goddelijke en menselijke natuur in Jezus Christus.

  • in het derde oecumenisch concilie, dat van Efese, in 431 manipuleerde de patriarch van Alexandrië de vergadering zo dat de positie van de Antiocheense school en Nestorius werd veroordeeld en de monofysitische opvatting het haalde, zodat de titel van Maria als Moeder van God tot vandaag toe een dogma is. Nestorius reageerde door op zijn beurt de andere te veroordelen. Twee andere concilies volgden, die tevergeefs de eenheid in de kerk probeerden te herstellen, maar waarvan het laatste weer werd gemanipuleerd door de Alexandrijnse patriarch. Beide concilies werden niet als oecumenisch erkend. Paus Leo noemde het tweede niet een


  • Het christendom: wezen en geschiedenis

    II.C. Het oecumenisch-hellenistische paradigma van de christelijke oudheid

    C. II. 6 Strijd om de orthodoxie (de juiste leer)

    Het gevolg van deze verandering: in het begin van de vierde eeuw zal een strijd om de



    Het Christendom: wezen en geschiedenis

    C.II. Het oecumenisch-hellenistische paradigma van de christelijke oudheid

    C.II.5 Paradigmaverandering in de visie op Christus

    Waaruit bestaat die volledige verandering, die zo zware gevolgen zal hebben?

    • in plaats van een naar de toekomst gericht apocalyptisch-tijdelijk heilsschema (aardse leven – lijden, dood en opwekking van Jezus – wederkomst) denkt men nu voornamelijk van boven naar onder in een kosmisch-ruimtelijk schema: voorafbestaan – nederdaling – hemelvaart van Gods zoon en Verlosser.
    • in plaats van bijbels-concreet te spreken (uitspraken van Jezus – verhalen – hymnen – doopbelijdenissen) spreekt men nu over de verhouding van Jezus tot God in ontologische begrippen (begrippen, die het ‘zijn’, het ‘bestaan’ weergeven) van de eigentijdse hellenistische metafysica. Griekse begrippen als ‘hypostasis’, ‘ousia’, ‘physis’, ‘prosopon’ of latijnse als ‘substantia’, ‘essentia’, ‘persona’ beheersen de discussie.
    • in plaats van in te gaan op het dynamische openbaringsgebeuren van God door zijn Zoon in de Geest in de geschiedenis van deze wereld, verplaatst zich het zwaartepunt van de reflexie naar een eerder statische beschouwing over God an sich in zijn Eeuwigheid en in zijn innerlijke, ‘immanente’ natuur en daarmee ook naar de problemen van de preëxistentie van de drie goddelijke personen. De vraag is niet meer, zoals in het Nieuwe Testament: hoe verhoudt Jezus, de Messias, zich tot God, maar steeds meer: hoe verhouden Vader, Zoon en Geest zich sinds eeuwigheid ten opzichte van elkaar?


    Het christendom: wezen en geschiedenis

    C.II Het oecumenisch-hellenistisch paradigma van de christelijke oudheid

    C.II. 5 Paradigmaverandering in de visie op Christus

    Hier heeft zich de meest ingrijpende en voor de toekomst belangrijkste verandering voorgedaan: de overgang van het joodschristelijke denken over Jezus van Nazareth naar het hellenistische denken over Jezus Christus .

    Origines, theoloog uit het egyptische Alexandrië van de derde eeuw na Christus, is de auteur van de eerste systematische, wetenschappelijke theologie (



    Het christendom: wezen en geschiedenis

    C.II Het oecumenisch-hellenistische paradigma van de christelijke oudheid

    C.II.4 Zijn christenen anders?

    Wat de maatschappelijke kwesties betreft, was de positie van de christenen niet eenduidig:

    • ook als ze de keizercultus verwierpen, waren de christenen over het algemeen loyaal tegenover de staat, volgens het woord van Jezus in het evangelie van Marcus (12,17):


    Het christendom: wezen en geschiedenis

    C. II. Het oecumenisch-hellenistisch paradigma van de christelijke oudheid

    C. II. 3 . Christenvervolging en geloofsstrijd

    De eerste vervolging greep plaats onder keizer Nero in 64 na C.; de volgende onder keizer Domitianus (81-96), omdat die verplicht had tot een eed aan de ‘Genius’ van de keizer. Uit de brief van Plinius (van 212 na C.) blijkt dat vooral het weigeren van de keizercultus een misdaad was. De vervolgingen zijn niet systematisch en ononderbroken geweest, en niet overal zijn de christenen in de catacomben gedreven. Het aantal ‘martelaren’ (



    Het christendom: wezen en geschiedenis

    C. II. Het oecumenisch-hellenistisch paradigma van de christelijke oudheid

    C. II 2: Het ontstaan van een hiërarchische kerk.

    Die nieuwe situatie zal zich ook langzaam aan uiten in de vorming van een ‘hiërarchische’ kerk, dwz. een kerk waarin onderscheid wordt gemaakt tussen de ‘clerus'(van het Griekse



    Het christendom: wezen en geschiedenis

    C. II Het oecumenisch-hellenistische paradigma van de christelijke oudheid.

    Een verandering van paradigma kan gebeuren op kleine schaal, bv. de overgang van de viering van de sabbat naar de viering van de zondag. Of op middelgrote schaal: bv. de overgang van een apocalyptische visie op Christus (Christus als het einde der tijden) naar een vroegkatholieke visie (Christus als het midden der tijden). Of op grote schaal: bv. de overgang van joodschristendom naar heidenschristendom, een overgang die zich manifesteert in de leer, de instelling van de kerk en de maatschappij. Een dergelijke overgang op grote schaal grijpt plaats over een periode van verschillende jaren of eeuwen en sluit talrijke overgangen op middelgrote en kleine schaal in. Bij een dergelijke verandering gaat het ook nooit om enkelingen of eenmalige gebeurtenissen of symptomen. Wel kunnen enkelingen daarbij als katalysator een revolutionaire rol spelen.
    In het geval hier is het nieuwe paradigma niet zo maar plotseling aanwezig in de derde/vierde eeuw, maar werd het reeds voorbereid en aangekondigd in de eerste eeuw na Christus.

    C. II. 1 Paulus als initiatiefnemer van de paradigmatische overgang.

    Paulus die een jood was, zelfs een farizeeër (=een kenner en beschermer van de joodse Wet!), en zich op spectaculaire wijze bekeerde tot het geloof in Christus, speelde een sleutelrol in die overgang.
    De hellenistische joden, die na de moord op hun voorman, Stefanus, naar Antiochië waren gevlucht, waren hem voorgegaan in hun opening naar de ‘heidenen’ (de niet-joden) toe. Uitgerekend in Antiochië sluiten de eerste niet-joden zich aan, en wordt de stad het centrum van de heidenmissie. Het christendom wordt daar een stadsfenomeen (een paradigmaverandering op kleine schaal!) – op het einde van de antieke tijd zullen de niet-christenen, de heidenen, pagani worden genoemd (païens in het Frans) dwz inwoners van het dorp. En de taal van het heidenschristendom in de steden wordt het



    Het christendom: wezen en geschiedenis

    C. I. Het joods-apocalyptisch paradigma van de christelijke oudheid

    C.I.5 De eerste grote conflicten

    Simon, die wellicht reeds door Jezus zelf de naam ‘Kepha’ (aramees voor ‘rots’, in het Grieks Petros) kreeg, was ongetwijfeld reeds ten tijde van Jezus de woordvoerder van zijn volgelingen. Hij blijft ook nadien de eerste van de Twaalf. Toch is hier geen sprake van een exclusieve autoriteit: minstens tot aan het eerste ‘apostelconcilie’ (rond 48 na C.) heeft hij slechts samen met de Twaalf en later in samenspraak met de andere twee van de drie ‘steunpilaren’ Jakobus en Kefas en Johannes (Gal. 2.9) de leiding van de eerste gemeente in Jeruzalem.

    Merkwaardig is dat Paulus in zijn Galatenbrief Jakobus als eerste noemt. En niet Petrus, die tijdens die eerste bijeenkomst van de apostelen in discussie geraakte met Paulus. Deze laatste had zich resoluut naar de bekering van de heidenen gewend en bestreed die jodenchristenen, die van de bekeerde heidenen verlangden dat ze eerst bij wijze van spreken jood zouden worden voor ze christen werden. Petrus stond voor de jodenchristenen, die zich tolerant opstelden tegenover heidenschristenen, al bleef hij verantwoordelijk voor de wetgetrouwe missie onder de joden, terwijl Paulus onder de



    Het christendom: wezen en geschiedenis

    C.I Het joods-apocalyptisch paradigma van de christelijke oudheid

    C.I.3 De eerste generatie, met blijvende joodse stempel

    De eerste generatie mensen, die in Christus, de Messias, geloofden waren dus in strikte zin joden-christenen,dwz

    • ze deelden met alle joden het geloof in de ene God van hun vaderen
    • ze hielden vast aan de schrift (de Tenach ofte vijf eerste boeken van de bijbel op de eerste plaats)
    • ze onderhielden de wet (of Thora): besnijdenis, sabbat, feesten, reinheids- en voedselvoorschriften
    • ze bezochten de tempel, offerden en baden dezelfde psalmen en hymnen als de overige joden

    .
    Hun enig specifiek kenmerk was dat ze Jezus, de gekruisigde en door God uit de dood opgewekte, beschouwden als de ‘Mensenzoon’, de ‘Messias’, de ‘Christus’, de ‘Zoon van God’: de centrale figuur die vervulling is van alle verwachtingen die leefden binnen de joodse gemeenschap.En ze hoopten dat tenslotte het hele volk van Israël hem als zodanig zou aanvaarden.
    Hun groep, gebaseerd op het geloof in die Jezus, kreeg vorm in twee basissymbolen: de doop als initiatieritus (doop ‘in de naam van Jezus’, een formule die later ontwikkelde tot ‘in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest’, herinnering natuurlijk aan de doop van Jezus zelf) en de maaltijd, het breken van het brood, eveneens ter herinnering aan de laatste maaltijd die Jezus met zijn vrienden vierde.

    C.I.4 Stichting van een kerk?

    In die groep mensen (




    You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.