Archive for the 'Verbondenheid (=religie)' Category

Het christendom: wezen en geschiedenis

C.I Het joods-apocalyptisch paradigma van de christelijke oudheid

C.I.3 De eerste generatie, met blijvende joodse stempel

De eerste generatie mensen, die in Christus, de Messias, geloofden waren dus in strikte zin joden-christenen,dwz

  • ze deelden met alle joden het geloof in de ene God van hun vaderen
  • ze hielden vast aan de schrift (de Tenach ofte vijf eerste boeken van de bijbel op de eerste plaats)
  • ze onderhielden de wet (of Thora): besnijdenis, sabbat, feesten, reinheids- en voedselvoorschriften
  • ze bezochten de tempel, offerden en baden dezelfde psalmen en hymnen als de overige joden

.
Hun enig specifiek kenmerk was dat ze Jezus, de gekruisigde en door God uit de dood opgewekte, beschouwden als de ‘Mensenzoon’, de ‘Messias’, de ‘Christus’, de ‘Zoon van God’: de centrale figuur die vervulling is van alle verwachtingen die leefden binnen de joodse gemeenschap.En ze hoopten dat tenslotte het hele volk van Israël hem als zodanig zou aanvaarden.
Hun groep, gebaseerd op het geloof in die Jezus, kreeg vorm in twee basissymbolen: de doop als initiatieritus (doop ‘in de naam van Jezus’, een formule die later ontwikkelde tot ‘in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest’, herinnering natuurlijk aan de doop van Jezus zelf) en de maaltijd, het breken van het brood, eveneens ter herinnering aan de laatste maaltijd die Jezus met zijn vrienden vierde.

C.I.4 Stichting van een kerk?

In die groep mensen (



Het christendom: wezen en geschiedenis

C. Geschiedenis

C.I. Het Joods-Apocalyptisch Paradigma van de eerste christenheid.

C.I.1 Grondoriëntering

De geschiedenis van het christendom is dus voor Küng een uitdaging om de blijvende kern van het christendom telkens weer op te sporen onder de wisselende vormen van het christendom tijdens zijn eeuwenlange geschiedenis. Die aan tijd en plaats gebonden verschijningsvorm noemt hij ‘paradigma‘.

paradigma (volgens Thomas S. Kuhn): een geheel van overtuigingen, waarden, handelwijzen, enz. die door de leden van een bepaalde gemeenschap worden gedeeld.

Het christendom maakt in zijn geschiedenis heel ingrijpende en soms revolutionaire paradigmaveranderingen door. Die zijn soms zo dramatisch dat Küng hier niet ten onrechte een citaat van Sören Kierkegaard kan aanhalen over het christendom in zijn tijd (de negentiende eeuw in Denemarken):



Het Christendom: wezen en geschiedenis

B. 2 God-Jezus Christus-de Geest

1. Het geloof in de ene God: Jezus Christus geloofde in de God van de bijbel, van Abraham, Isaak en Jakob, de God van Israël. Het christendom deelt dus met de Joden en de Islam
het geloof in de God van Abraham
het denken niet in een cyclisch kosmosgebeuren maar in een doelgerichte geschiedenis, begonnen met de schepping en voerend naar een einde (het einde der tijden)
de verkondiging van Gods woord en wil door profetische gestalten
het opnemen van het geopenbaarde in een boek
het uitdrukken van Gods wil in een ethiek: de tien geboden

2. De navolging van Christus: Jezus Christus, als een figuur, die nergens in past: geen priester, geen wetsdienaar, geen revolutionair, geen asceet. In conflict niet met het volk, maar met de officiële autoriteiten van het toenmalige jodendom en met de hiërarchie, die hem overleverde aan de Romeinen.
In tegenstelling tot de grote figuren van de andere godsdiensten stierf hij als jonge man op een manier, die zelfs bij zijn volgelingen lange tijd als schandelijk overkwam.
De gekruisigde man, een dwaasheid voor de Grieken en een schandaal voor de Romeinen. Slechts de overtuiging van zijn eerste volgelingen dat hij weer tot eeuwig leven was opgewekt door God en zo de voorspellingen in de heilige schrift had ingelost , kon hen met de verfoeilijke werkelijkheid van dat kruis verzoenen.
Het christelijke ethos is gegrond in het geloof in Christus. En aangezien christen zijn het mens zijn volledig omvat, is het in de ware zin van het woord humanistisch. Maar een radicaal humanisme, dat het goede confronteert met het kwade, niet om dat kwade af te schaffen (dat zou een illusie zijn) maar om het te bekampen en er in het reine mee te komen.

3. De werking van de Geest: uitdrukking van de levende kracht en macht van God, die werkt niet enkel in het christendom maar in de hele wereld, overal. Doorheen de profeten, op de eerste plaats doorheen Jezus Christus, maar ook na zijn dood doorheen mensen, die door Gods geest zijn geïnspireerd. Het voorbeeld bij uitstek: Mohammed. Christenen moeten hem ook als echte profeet kunnen erkennen, zoals ook voor de moslims Jezus hoort tot de profeten, die over God (in casu Allah) een belangrijk getuigenis heeft afgelegd.

Wanneer Küng dan de vraag stelt: wat maakt iemand tot christen?, dan sluit zich de kring: christen is niet hij die enkel humaan, sociaal of religieus denkt en leeft, maar hij die zijn menselijkheid, zijn sociaal-zijn en zijn religiositeit probeert te beleven naar de maat en de geest van die Christus, de gekruisigde.
Van in het begin wordt dat christelijk geloof uitgedrukt in formules, die we terugvinden in de schrift. Bv. in 1Kor.12,3:



Het christendom: wezen en geschiedenis

B I. Het Centrum

Centraal in het christendom staat dus niet iets als een grondidee, of een grondbegrip of een grondprinciep. Immers,
in het Nieuwe Testament,dat(in tegenstelling tot het Oude Testament) in nauwelijks een eeuw tot stand kwam vinden we een verzameling teksten van zeer verscheiden aard: vier evangelies, die over het verleden spreken (en dikwijls met elkaar in tegenspraak zijn), brieven, waarvan sommige gelegenheidsbriefjes zijn, andere vol staan met geschiedenissen en doctrines; sommige stammen uit de omgeving en gedachtewereld van Arameisch sprekende joden, andere uit die van Griekssprekende Joden of heidenschristenen; sommige stammen af van de auteur wiens naam ze dragen, andere worden aan hem toegeschreven; sommige zijn zeer vroeg (rond 50) geschreven, andere pas een 50 jaar later enz.

Maar diegene die de 27 boeken van het Nieuw Testament aan elkaar rijgt is de naam van een Jood: Jezus van Nazaret, die de eretitel van ‘Christos’, Gezalfde, kreeg.

Tweeduizend jaar christendom heeft nog grotere verscheidenheid meegebracht in de opvattingen en overlevering van het christendom. Om daarbij wezen en verschijningsvorm begrippelijk althans uit elkaar te kunnen halen, moeten we nu eerst nog verklaren wat met die persoon van Jezus Christus aan geloofsinhoud zó verbonden is dat deze als het wezen van het christendom kan worden beschouwd. De rest is door tijd en plaats bepaalde vormgeving van dat geloof en dus ‘relatief’.

Het is de geschiedenis van de oorsprong, rond de concrete persoon van Jezus Christus, die ons antwoord geeft op onze vraag naar het specifieke, het bijzondere, het typische van het christendom, naar de centrale structuurelementen van het christelijk geloof:

  • het geloof aan de ene God als vertrekpunt
  • het geloof in Jezus Christus als de maat van alles
  • het geloof in de Heilige Geest als de drijvende kracht


Het christendom: wezen en geschiedenis

Het wezen en on-wezen van het christendom

A. 2. Het wezen van het christendom in discussie

Filosofisch
Ludwig Feuerbach (1804-1872)

In de negentiende eeuw, in 1841, heeft de filosoof Ludwig Feuerbach in zijn werk “Das Wesen des Christentums” de religie beschreven als een projectie van de mens: het absolute wezen (dat de mens God noemt) is in feite zijn eigen wezen. Als de mens meer bewust wordt van zichzelf, zal vanzelf de godsdienst verdwijnen.
{Küng zegt, m.i. terecht dat je, met te zeggen dat religie projectie is, nog niet bewezen hebt dat er geen geheel andere werkelijkheid is. Toch meen ik dat het godsbeeld, dat in die drie monotheïstische godsdiensten gevormd is, en waarnaar wordt verwezen met de naam Jahweh, Allah of God, wel degelijk een projectie is van de mens zelf. Over die andere werkelijkheid, als die er is, kunnen wij mensen niets zeggen. Voor een mens die gebukt gaat onder onheil, ziekte, machteloosheid of eenzaamheid en zoekt naar hulp en medeleven maar dat bij zijn medemensen niet of onvoldoende vindt, is de idee van de afwezigheid, het zwijgen of de onuitspreekbaarheid van die andere werkelijkheid bijna ondraaglijk. Vandaar dat hij geneigd is een god uit te vinden, die naar zijn beeld is gemaakt, die hij zich kan voorstellen, waar hij kan mee praten, die hij kan vereren. A.B.}

Historisch

Vijftig jaar na Feuerbach heeft de grote protestantse Kerk- en Dogmahistoricus Adolf von Harnack Adolf von Harnack (1851-1930)in zijn bekendste boek



Het Christendom: wezen en geschiedenis

A. Het wezen en on-wezen van het christendom

A. 1. Het wezen van het christendom

Wie de geschiedenis van het christendom, dwz de verschillende verschijningsvormen ervan gedurende twee millennia probeert te beschrijven, doet er goed aan eerst op zoek te gaan naar het wezen ervan. Daarbij maakt Küng een onderscheid tussen

het “wezen” = de ‘essentia’, ‘natura’, ‘substantia’, dwz het blijvende, de grondelementen, de grondperspectieven die sinds de oorsprong aanwezig zijn en de geldige norm blijven

en de verschijningsvorm (



Het Christendom: wezen en geschiedenis

Inleiding:

Om te beginnen moet het duidelijk gezegd: Küng gelooft in de Kerk en haar toekomst. Maar dit wil niet zeggen dat hij gelooft in de status quo van de huidige rooms-katholieke of evangelische of orthodoxe kerk. Die drie historisch belangrijkste uitingen van het christendom zijn voor hem slechts verschijningsvormen, die niet altijd hebben bestaan en op een bepaald ogenblik zullen verdwijnen. Vanuit een beschouwing over het wezen van het christendom en over zijn geschiedenis wil hij proberen te begrijpen hoe en waarom het christendom geworden is wat het nu is, en dat met een blik op wat het zou kunnen zijn in de toekomst. En hij is van oordeel dat er daarvoor noch min noch meer een radicale hervorming nodig is.
Hij kijkt daarbij ook over de muren van het eigen christendom naar de twee andere monotheïstische godsdiensten, Jodendom en Islam, om de uitdagingen, waarvoor zij staan, te vergelijken met die waarvoor het christendom staat.

Het gaat dus niet om een “objectieve” geschiedenis van het christendom, als dat zelfs maar mogelijk was. Het is een persoonlijke, subjectieve kijk van iemand, die al heel zijn leven bezig is geweest met die geschiedenis. Hij heeft er enorm veel over gelezen en gepubliceerd, en is bovendien sterk oecumenisch geïnteresseerd. Hij heeft dus een bredere kijk dan wie zich enkel met de geschiedenis en het wel en wee van de rooms-katholieke kerk zou bezig houden.



Het Christendom: wezen en geschiedenis

Jaren geleden kwam ik dank zij een recensie van Herman Mertens, gewezen professor aan de Universiteit van Leuven, op het spoor van het boek van Hans Küng: “Das Christentum. Wesen und Geschichte” (Piper & Co. München, 1994). Een verbazend rijk en erudiet boek, met een typisch Duitse “Gründlichkeit” ofte degelijkheid opgesteld en uitgeschreven. Voor één van mijn cursussen heb ik er een samenvatting van gemaakt, een bijna onmogelijke taak. Het resultaat daarvan kan je in de komende weken hier vinden, met wellicht hier en daar een opmerking van mezelf, tussen haakjes en schuin gedrukt. Omdat het boek wellicht nog niet in het Nederlands is vertaald, kan ik alleen naar de Duitse uitgave verwijzen.

Het boek heeft naast vele andere als basis gediend voor mijn huidige ideeën over het christendom, zoals ik die zal proberen uiteen te zetten in de rubriek “Verbondenheid”. Het is natuurlijk evident dat niet Hans Küng maar ikzelf voor die ideeën verantwoordelijk ben, evenzeer trouwens als voor de samenvatting, die je hier te lezen zult krijgen.

Een woordje vooraf over Hans KüngHans Küng (°1928)

Geboren in Zwitserland in 1928, priester gewijd in de katholieke kerk in 1954. Promoveerde in de theologie aan het Institut Catholique te Parijs met een thesis over de protestantse (Zwitserse) theoloog Karl Barth en diens rechtvaardigheidsleer. In 1960 werd hij hoogleraar aan de universiteit van Tübingen ( Zuid-Duitsland, ten Z. van Stuttgart, ter hoogte van Strasbourg), waar de universiteit een rooms-katholieke (naast een protestantse) faculteit heeft: eerst in fundamentele en een paar jaar later in *oecumenische theologie

* oecumene: komt van het Grieks en betekent: de bewoonde aarde; de oecumenische beweging: een sinds het begin van de twintigste eeuw ontstane beweging die streeft naar toenadering tussen de christelijke kerken, naar eenheid onder de christenen. In 1948 volgde de oprichting van een permanent instituut, de Wereldraad van Kerken, die vertegenwoordigers groepeert van bijna alle niet r.k. kerken; de r.k. kerk is er nog geen lid van maar stuurt geregeld waarnemers naar de bijeenkomsten.

De r.k. theologische Tübinger school (sinds 1817 ontstaan) bediende zich van de denkcategorieën van het Duits idealisme (Hegel) en toonde grote belangstelling voor de ontwikkeling van de godsdienst en dogma en voor de historisch-kritische methode in de theologie.
Op het Vaticaanse Concilie in 1962 was Küng peritus, dwz. raadgever van de bisschoppen in theologische kwesties. Maar hij kwam in botsing met het conservatisme van de Curie (het kabinet van de Paus). Hij keerde niet terug naar de tweede zitting van het concilie, en begon boeken te schrijven over kerkvernieuwing. Zijn boeken, waarin hij wees op de fouten van de kerk op dogmatisch-theologisch terrein, haalden hem in 1979 de afkeuring op de hals van het Vaticaan. Uiteindelijk werd hem spreekverbod opgelegd, vooral vanwege zijn thesen over de onfeilbaarheid van de paus. Sinds 1980 was hij – onafhankelijk van de faculteit – professor van Oecumenische theologie aan de Tübinger Universiteit en Directeur van het Instituut voor Oecumenisch Onderzoek. In 1997 werd hij emeritus. En sindsdien is hij president van de stichting Weltethos in Zwitserland.



Tsunami en geloof

De paar dagen, die ik me gaf om “iets zinnigs” te zeggen over de kern van Jezus’ boodschap, zijn een paar weken geworden. Sorry daarvoor, maar door werk aan een cursus, die ik geef en deze week afsluit, heb ik wat vertraging opgelopen.

Ik wil wel eerst nog even terugkomen op mijn vertrekpunt: de idee van God. Wanneer we iemand vragen of hij gelovig is of niet, gaat het altijd over de vraag of hij in God, in het bestaan van God, en in een leven na dit leven gelooft. Zo ja, dan is hij een gelovig mens, zoniet, dan is hij een agnost (die zegt dat hij het niet weet) of een atheist (die zegt niet in het bestaan van een god en een ‘eeuwig’ leven te geloven).
En naargelang van de cultuur en de godsdienst, waarin die mens is opgevoed, zal de god, waarin hij gelooft of niet gelooft, de trekken hebben van de christelijke God, de God van de Islam, of de God van de Joden, of … welke idee andere geloven in de wereld dan ook hebben over het “opperwezen”. Interessant voor dat wisselend beeld van God in de drie monotheistische godsdiensten is het boek van Karen Armstrong: “Een geschiedenis van God. Vierduizend jaar jodendom, christendom en islam”. Mijn exemplaar is de derde editie ervan, uitgegeven in 1995 bij Uitgeverij Anthos, Baarn/Ronald Cohen, Amsterdam, voor België verspreid door Uitgeverij Westland nv, Schoten.

Persoonlijk ben ik vooral door mijn interesse voor de moderne wetenschappelijke benadering van het fenomeen ‘mens’ en door het doorleven van mijn eigen ervaringen tot de vrijwel onvermijdelijke slotsom gekomen dat de God van de christenen, joden en moslims, die onder verschillende cultureel en historisch bepaalde gedaanten als dezelfde God wordt aanbeden en vereerd en als specifiek kenmerk heeft dat Hij in onze mensengeschiedenis is tussengekomen en nog steeds tussenkomt, niet ‘bestaat‘. Wanneer ik zou zeggen dat Hij ‘bestaat’, breng ik hem binnen in de wereld van mijn menselijk denken en wordt Hij het product van mijn geest, van mijn overtuiging of van mijn geloof.
Anderzijds ben ik tot nog toe niet helemaal overtuigd door de pleidooien van sommige wetenschappers, die bewustzijn, zelfbewustzijn, leven herleiden tot een chemisch proces en zo denken klaar te komen met het probleem van het bestaan van een ‘ziel’ , term waarmee men vroeger de uniciteit en absolute waarde van de mens aanduidde.

De vraag naar het al dan niet geloven moet dus helemaal anders worden gesteld. En dan ben ik weer aanbeland bij de vraag naar de kern van de boodschap van Jezus van Nazareth. Waarover volgende keer meer.



Tsunami

De tsunami van zondag 26 december: het deed me onwillekeurig denken aan die andere tsunami in de prehistorische tijd, waarvan het Gilgamesh-epos en de bijbel ons de mythe (=het verhaal) hebben overgeleverd: de zondvloed. In de bijbel wordt die beschreven en geduid als straf van God voor de zonden van de toenmalige mensheid.
Een paar dagen geleden hoorde ik op de Hollandse televisie iemand verklaren dat, als God niet bestond, deze ramp totaal zinloos zou zijn. Ik heb niet gehoord welke zin hij er dan aan gaf. Maar het zal wel niet geweest zijn dat het een straf was van God voor de zonden van de huidige mensheid. Tenzij hij natuurlijk een fundamentalist was. Maar welke zin kan je als mens nu aan zo’n gebeuren geven?
Zij die niet (meer) geloven in de “almachtige vader, schepper van hemel en aarde” hebben het voordeel dat ze zich niet in allerlei bochten moeten wringen om het beeld van de goede, almachtige God, de Vader, van wie Jezus zegt dat er geen mus van het dak valt zonder dat Hij het weet, te verzoenen met dat van de Wreker, of de Wrede Natuur, die dergelijke rampen op de mensen in Oost-Azië heeft afgestuurd.
Anderzijds is het merkwaardig maar ergens logisch dat de mens, als hij wel gelooft in een goede god, zich zo moeilijk kan verzoenen met het feit, dat de natuur blind en zonder enig mededogen toeslaat. Dat geldt uiteraard voor zo’n zondvloed, die maar eventjes 140.000 mensen (het cijfer tot nog toe) in een paar minuten van de kaart veegt. Maar het geldt evenzeer voor het verkeer, dat in ons land alleen al gemiddeld vier-vijf mensen per dag de dood injaagt, of voor de oorlog in Irak, Congo en tutti quanti, die jaarlijks het tienvoud van de slachtoffers van deze tsunami op de meest vreselijke wijze van het leven berooft. De dodelijkheid van het verkeer en van de oorlogen heeft weliswaar de mens zelf als oorzaak, maar de onvermijdelijkheid ervan benadert blijkbaar die van de blinde natuur.
De mens schept die god naar zijn eigen beeld: en in die creatie heeft zinloosheid geen plaats. Alles in het beeld van die god is zinvol, omdat hij doorheen de mens, die hem schept, aan alles een zin geeft: beloning of straf, geborgenheid, mededogen of verwerping.
Het is dan toch waar dat wij nog steeds iets van de prehistorische mens in ons hedendaags mens- en godsbeeld hebben zitten. De prehistorische mens, die alles wat hem te boven ging, op het conto schreef van een wezen, dat de wereld rondom hem beheerste, hem veilig of onveilig maakte, en zich manifesteerde in allerlei natuurfenomenen en wonderbaarlijke tekens.
En de boodschap van Jezus van Nazareth dan? Die heeft volgens mij veel minder, misschien zelfs uiteindelijk niets, te maken met het bestaan van een God, maar des te meer met het bestaan van de Mens. Het is evident dat Jezus zich slechts in de taal en de cultuur van zijn tijd en zijn volk kon uitdrukken. De taal van de oudtestamentische traditie, die God zag als de schepper van hemel en aarde, en de leider van zijn uitverkoren volk. Door die God als een liefdevolle vader voor te stellen heeft Jezus deze traditie weliswaar verfijnd en menselijk bijgesteld. En het is even evident dat zijn volgelingen, joden en hellenen, Jezus ook zo geïnterpreteerd hebben. Dat de evangelies (waarvan het oudste, dat van Marcus, rond het jaar 70 werd geredigeerd) hem als de zoon van God voorstellen en portretteren, en dat Paulus als allereerste reeds een hele heilstheologie uitbouwt rond diegene, die hij in levende lijve nooit heeft gekend. En dat tenslotte de Griekse kerkvaders en de concilies een beeld hebben geschapen van die God en de Drie-eenheid, die een hellenistische interpretatie is van de joodse, bijbelse boodschap, zo goed als onverstaanbaar voor de moderne, wetenschappelijk geschoolde mens van vandaag.
En als we de evangelies (en de brieven van Paulus) nu eens gingen lezen op onze moderne manier? Als een boodschap voor de mens van vandaag? Dan is wel de eerste vraag die we ons moeten stellen deze: wat heeft die man, die jood van tweeduizend jaar geleden, ons nu nog te zeggen? Welk is de essentie van zijn boodschap? Daarover wil ik wel in de volgende dagen iets zinnigs proberen te zeggen.




You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.