Waarden voor de toekomst (1)

Inleiding

In mijn studentenjaren – heel lang geleden dus, in de jaren vijftig van vorige eeuw – waren Sartre en Camus de rijzende sterren aan de filosofiehemel. Hun visie op de mens stond op dat moment diametraal tegenover onze door een doorgedreven katholieke opvoeding ingeprente opvatting van de mens als door God geschapen en geroepen om Hem te dienen hier op aarde.
Zij zagen de mens als een wezen, geworpen in deze gewelddadige en zinloze wereld, overgeleverd aan de grillen van het lot en zelf verantwoordelijk voor eventuele zingeving. En de hel, dat waren de anderen. Een eerder onprettige idee, die wellicht het resultaat was van de twee verscheurende wereldoorlogen in het ‘christelijk’ Europa, met de vreselijke loopgravenoorlog en met de hel van Ausschwitz, om van de rest maar te zwijgen.
Het was gelukkig niet onze idee: wij waren de gelukkige bezitters van de waarheid over de mens, en wie het daar niet mee eens was beschouwden we als “ongelovig”, dus verkeerd, pervers. Als ik de wanhoop lees waarmee bv. Stephan Zweig zijn generatie beschrijft en zijn leven eindigde (in 1942)*, ben ik telkens weer verbaasd over onze naïviteit en ons ongekunstelde visie op leven en mens in onze door de katholieke kerk nog verbazend sterk gedomineerde en gesloten wereld van die jaren vijftig.

Sindsdien is er dan toch heel wat veranderd in de wereld, in onze wereld. De vanzelfsprekendheid van onze opvattingen verdween, in dezelfde mate waarin het impact van het kerkelijk denken verminderde. Het maatschappelijk bestel werd pluralistisch, de wetenschappelijke opvattingen over de mens wonnen terrein, de twijfel groeide en de moderne mens werd meer en meer geconfronteerd met zijn eigen verantwoordelijkheid. De existentialisten kregen maw wat meer gelijk: we zijn zelf verantwoordelijk voor ons leven, in een wereld die meer dan ooit bedreigend en bedreigd overkomt.

Nu ga ik er dus van uit dat het leven inderdaad geen zin heeft, tenzij wij het een zin geven. Niet dat ik iets heb tegen mensen, die de zin voor het leven buiten deze zichtbare wereld zoeken, in een geloof in een god of goden; als zij daardoor een zinvoller leven kunnen leiden, des te beter. Maar daar ga ik zelf niet (meer) van uit. Blijft natuurlijk het zoeken naar een zo zinvol mogelijk beleven van het bestaan, en de vraag in welke mate de religie (een begrip dat voor mij iets breders is dan het begrip godsdienst) ons daarbij nog kan helpen.

*Stefan Zweig: De wereld van gisteren. Herinneringen van een Europeaan. Arbeiderspers, Amsterdam, 2009



De mythe van de groene economie.

Valstrik, verzet, alternatieven (Epo, Uitgeverij Jan van Arkel, 2012)

Een vlot geschreven pleidooi tegen de groene economie, zoals het ‘kapitalisme’ die ziet en promoot. Bovendien erg overtuigend voor wie kritisch staat tegenover ons huidig economisch bestel. Een ‘gefundenes Fressen’ dus voor die mensen die in linkse oppositionele partijen vechten tegen het neoliberale gedachtengoed van de regeringspartijen. Voor een minderheid dus, die wanhopig op zoek is naar argumenten, ideeën en initiatieven om de meerderheid af te helpen van haar verknochtheid aan allerlei valse en schadelijke opvattingen. Jarenlang heeft ze geprobeerd dat te realiseren door het aanklagen van het kapitalisme vanuit diens socio-economische vooronderstellingen en vooroordelen. Dit boek geeft ze zo klaargestoomde argumenten om het te proberen vanuit ecologische vooronderstellingen en vooroordelen.

Al wie wacht op de nodige revolutie om een eind te maken aan het kapitalisme en zijn verspilling, zal nog een tijdje geduld moeten hebben, want niets wijst er op dat het kapitalisme (waaronder ik versta de huidige economische structuren, met als motor eigenbelang en als doel winst) binnenkort zal ophouden te bestaan. Het is met het einde van dat kapitalisme als met het einde van de wereld: hoe vaker het wordt voorspeld, hoe minder de mensen geneigd zijn het te geloven.

Het lijkt me waarschijnlijker dat het kapitalisme zijn einde zal kennen met het einde van de leefbaarheid van deze planeet. En dat, als ze er nog de tijd voor hebben, de meeste mensen pas zullen wakker worden bij de grote ecologische rampen, die ons te wachten staan. Wil dat zeggen dat zij die nu al wakker zijn bij de pakken moeten blijven zitten? Absoluut niet, integendeel.

Wat te doen? We kunnen immers niet blijven doen of onze neus bloedt. Er gebeurt trouwens al heel wat: kijk maar om je heen. Zal dat volstaan? Zeker niet om een serieuze omslag te realiseren. Maar in afwachting van het slechtste, toch enkele pistes:

De manier van leven (op veel te grote voet) van de doorsnee-mens in de geïndustrialiseerde wereld stuit op twee grenzen, een uiterlijke en een innerlijke.
De uiterlijke grens: het gegeven dat de draagkracht van de aarde beperkt is en al meer dan overbelast. Op dit vlak is de laatste jaren veel gaan bewegen: cfr. de lowimpactman, de vele suggesties om te sparen, soberder met energie om te gaan enz. Maar als je ziet hoe de doorsneemens van vandaag toch nog leeft en droomt, en opgejaagd wordt door de reclame en het nieuws op radio en tv lijken die oproepen tot bewust consumeren enz. slechts een marginale groep aan te spreken. We moeten er ons inderdaad bewust van zijn dat die oproepen slaan op een aantal domeinen in ons dagelijkse leven, die verworvenheden zijn van de laatste, zeg maar, honderd jaar: onze mobiliteit (het bezit van een auto, met het bijkomende rijplezier), onze woningen (met overvloedig gebruik van electriciteit, gas en water), onze vakanties (waar ter wereld ben je ooit geweest?), onze eetgewoonten (onbeperkte keuze, in warenhuizen, restaurants enz.) onze toegang tot geneeskunde en verzorging… Het is niet zo van zelfsprekend al die verworvenheden, het comfort van de dag van vandaag, zo maar terug te schroeven. Daarom moet de uiterlijke grens een innerlijke ontmoeten en moeten beide elkaar inspireren.

De innerlijke grens: het gegeven dat de kwaliteit van het menselijk leven bedreigd wordt door het materialisme, dat de mens wordt opgedrongen in alle aspecten van zijn leven (zijn huis en eigendommen, zijn mobiliteit, zijn vakantie, zijn ontspanning, zijn omgang met de anderen enz.). Nu de religie haar impact op de moderne mens tenminste toch in de welvaartsstaten heeft verloren, is de ethische insteek een beetje in de lucht gaan hangen. Nochtans is die heel belangrijk in de benadering van de ecologische problematiek. We moeten een soort religie zonder god creeëren: de spiritualiteit van een kwalitatief menselijk bestaan in onderlinge samenhang, die het noodzakelijk verzaken aan een aantal ‘goederen’ van het eigentijdse leven kan opvangen en compenseren.



De mens Beethoven

Kort na Wereldoorlog II kocht mijn vader met zijn eerste platenspeler twee muziekstukken: het slavenkoor uit Nabucco van Verdi, en de vijfde van Beethoven. Geen wonder dus dat ik die stukken zowat van buiten ken. Later heb ik natuurlijk nog heel wat muziek leren kennen en beluisteren van die fameuze Beethoven: de negen symfonieën, de vijf pianoconcerten, het vioolconcerto (en zijn transcriptie voor piano), om maar de bekendste te noemen. Ik kende de Vlaamse roots van de man, zijn geboorteplaats Bonn en zijn nemesis, de groeiende doofheid.
Maar het heeft geduurd tot vandaag, bij het lezen van het boek van Jan Caeyers, dat ik van mijn zoon-violist als geschenk kreeg, om de mens Beethoven te ontdekken, de sociaal gehandicapte en eerder geestelijk dan fysiek georiënteerde non-conformist Beethoven (zoals Caeyers hem treffend tekent op blz. 369, bij het eerste bezoek van de man aan een Boheems kuuroord, dat vol zat met decadente adel en de nouveaux riches uit heel Europa in het begin van de negentiende eeuw).
Heel wat van de muzikale uitleg van Caeyers kan ik als niet onderlegd moeilijk volgen, maar dat wordt meer dan gecompenseerd door zijn beschrijvingen van het milieu waarin Beethoven in Wenen terechtkwam (te vergelijken met die van Stefan Zweig over het Wenen van een eeuw later) en van de mens Beethoven. Zijn afkomst, zijn omgang met de adellijke dames op wie hij verliefd werd, zijn familiale ruzies, zijn financiële problemen en dies meer.
Een boek dat je ongetwijfeld graag zult lezen!



Tegen de zon in kijken

Van de Britse SF-auteur en uitvinder Arthur Charles Clarke is de uitspraak: “De grootste tragedie in de hele geschiedenis van de mensheid is de kidnapping van de moraal door de godsdienst”. Daaraan moest ik regelmatig denken toen ik het boek las van Irvin D.Yalom: “Tegen de zon in kijken. Doodsangst en hoe die te overwinnen”.

“Doodsangst is de moeder van alle godsdiensten, die allemaal op hun eigen manier proberen de angst voor onze eindigheid te temperen” schrijft Yalom op p. 14. Toch weigert hij, en daarin is hij zeer consequent, in zijn praktijk godsdienstige ‘oplossingen’ aan te bieden. Niet uit een of andere berekening, maar gewoon omdat hij er niet in gelooft. Zijn wereldbeeld, schrijft hij “gaat uit van de rede, wijst bovennatuurlijke overtuigingen af en stelt dat het leven in het algemeen en ons menselijk bestaan in het bijzonder aan toevallige gebeurtenissen zijn ontsproten; dat we eindige wezens zijn, hoe graag we ook zouden voortbestaan; dat we zonder een vooropgezette structuur of doelstelling ter wereld komen; dat ieder van ons voor zichzelf moet beslissen hoe hij zijn leven zo volledig, gelukkig, moreel verantwoord en zinvol mogelijk moet leiden” (p. 152)
Ik vind dat een schitterend uitgangspunt voor alle ethische kwesties, die ons vandaag de dag kunnen of liever moeten bezighouden, los van elke ‘oplossing’ die ons in het verleden en ook nu nog door de godsdiensten wordt aangereikt. De dood is naast de eenzaamheid, de zin van het leven en de vrijheid één van die vier ‘ultieme zorgen’ (naar een term van de theoloog Paul Tillich) voor de mens.

Voor mensen met godsdienstige overtuigingen, die op hem beroep doen, heeft Yalom het volste respect, en hij voelt zich allerminst geroepen om hen van hun overtuiging af te brengen. Wel heeft hij het behoorlijk lastig, en ik kan hem daarin volgen, met allerlei bizarre overtuigingen, die ook nog vandaag onder moderne mensen de kop opsteken: auratherapie, halfgoddelijke goeroes; handopleggers, profeten en nog talloze anderen tot diegenen toe die geloven in ufo’s en buitenaardse wezens, die de Egyptische piramiden zouden hebben gebouwd en nu nog altijd figuren in graanvelden maken.

Wie worstelt met het vooruitzicht van zijn eigen dood (en wie doet dat niet?), kan ik de lectuur van dit boekje ten sterkste aanbevelen.



Ivan Illich

Zaterdag was ik niet op de viering van tien jaar MO* (Mondiaal Nieuws), die naar ik hoorde heel veel mensen een hart onder de riem stak. Maar ik ging in op de uitnodiging van de Universiteit van Antwerpen, departement Ethiek, voor de herfstlezing over Ivan Illich, die tien jaar geleden overleed. De gastsprekers waren de Duitse professor Christian Arnsperger, de Nederlandse filosoof Hans Achterhuis en de Belgische econoom Geert Noels. In de jaren zeventig/tachtig van vorige eeuw had ik wel van Illich gehoord en gelezen, maar het zat ver weg. De herfstlezing ging over Illich en de huidige maatschappijcrisis: Illich heeft die in zijn boeken uit die jaren feilloos voorspeld, zo luidde de folder van de lezing.
En inderdaad, hoe ziek is eigenlijk de moderne Westerse mens en samenleving? Volgens Illich, die zijn belangrijkste boeken schreef in de jaren zeventig en op latere leeftijd (sic Achterhuis) heel pessimistisch is geworden, is het er niet goed mee gesteld. De moderne Westerse mens (hij bekeek die vanuit de ‘derde wereld’, i.c. Mexico) is helemaal van zichzelf aan het vervreemden: hij levert zijn gezondheid, zijn kennis, zijn voeding, zijn mobiliteit, zelfs zijn geloof, kortom zijn hele autonomie over aan instellingen zoals de officiële geneeskunde, de school, de voedingsindustrie, de mobiliteit en de kerk(en). Uiteraard is niet alles te verwerpen wat die instellingen aan te bieden hebben, maar in de mate dat de moderne mens erin gevangen zit en er het slachtoffer van is genereren ze een robotmens, die slaaf wordt in plaats van een vrij mens.
Ik doe hier misschien de sprekers en Illich zelf onrecht aan, maar dat is zo ongeveer wat ik op die herfstlezing heb opgevangen. Wat ik een beetje heb gemist is een meer grondige diagnose van de ziekte van de Westerse mens en samenleving van vandaag. En iets wat ook Illich blijkbaar niet heeft aangereikt, wat suggesties over de uitweg. Arnsberger had het even over het bestaan van complementaire munten en verwees naar de ideeën van Bernard Lietaer (cfr. zijn laatste boek: “Geld en Duurzaamheid).
Maar misschien moet ik doen wat ik eigenlijk het liefst doe: boeken lezen. En dan staat Lietaer inderdaad op de lijst.



Isaël en Palestina

Wat een treurige, mensonterende knoeiboel is het daar geworden, in het land dat we in onze jeugd steevast ‘het heilig land’ noemden!
We hebben hier eeuwenlang de joden het leven zuur gemaakt, ze vervolgd en uitgemoord, en dan na een laatste dramatische opstoot gedurende de tweede wereldoorlog gedumpt midden tussen de Arabieren. Je zou het een summum van antisemitisme kunnen noemen, als het niet zo was dat elke kritiek erop vandaag juist als antisemitisch wordt bestempeld.
En toen onder Nasser de Arabieren eindelijk weer wakker leken te worden en Frankrijk en Engeland eindelijk als boze schoonmoeders werden afgevoerd, zijn de Amerikanen ingesprongen als kampioenen van het recht om andermans goed in te pikken.
Het moet dus niet verbazen dat de Arabieren dat stelletje geseculariseerde joden met hun Westerse manier van denken en leven met meer dan een scheef oog bekijken en liever kwijt dan rijk zijn: als uitpost van het Westers imperialisme kan Israël vandaag wel tellen! En als er zich dan een franje aan hecht van fanatieke fundamentalistische kerels is het hek helemaal van de dam.
Je zou gaan denken dat in de wereldgeschiedenis sommige volkeren gedoemd zijn om verliezers te zijn. Daar kunnen de indianen van Amerika en de Aboriginals van Australië van meespreken. Moeten we de Palestijnen aan dat rijtje toevoegen?
In naam van de democratie (die in het ‘democratisch’ Israël vakkundig de nek wordt omgewrongen), van het vokerenrecht en van de menslievendheid blijven we daartegen protesteren. Tegen het onrecht, dat we sinds oudsher de Joden en de Palestijnen aandoen. Tegen het onrecht, dat ze zichzelf aandoen. Tegen het recht van de sterkste.



Reizen zonder John

In de weken, voorafgaand aan de presidentsverkiezingen in de VS, heb ik het boek van Geert Mak over ‘Amerika’ (waarmee hij de Verenigde Staten bedoelde) gelezen. Heel interessante lectuur, goed opgediend door de auteur van ook zo’n spraakmakend boek als ‘In Europa’. Voor de boekenclub waar ik lid van ben en voor de boekensite ‘Goodreads’ (www.goodreads.com) heb ik volgend verslagje geschreven:

“Verslag van de reis die Geert Mak in 2010 maakte doorheen een groot aantal staten van de VS, in navolging van John Steinbeck, die vijftig jaar eerder diezelfde reis maakte. Na aandachtige lezing van het boek van Geert Mak begrijp je misschien een beetje beter hoe het komt dat Katrina enkele jaren geleden New Orleans grotendeels kon verwoesten en nu Sandy zo lelijk thuis hield in New York; dat Mit Romney enige kans maakt als toekomstige president tegenover Barack Obama, en ook waarom de VS in de strijd om de hegemonie in de wereld, ondanks (of is het: dank zij) zijn economische en militaire overmacht, de pedalen aan het verliezen is…”

Hopelijk inspireert dit sommige lezers om ook het boek te lezen!



De grote transformatie: conclusies (2)

Volgens Armstrong zijn we sinds de Renaissance een tweede spiltijd ingegaan. Haar keuze van de helden van die tijd is tekenend: Newton, Freud en Einstein. Mannen, die aan de basis liggen van de wetenschappelijke benadering van de wereld en de mens. Als er sprake is van een nieuwe spiltijd, dan heeft het dus te maken met de nieuwe kijk op de mens, die sinds de Renaissance in het Westen gemeengoed is geworden. En mijn helden daarbij zijn op de eerste plaats Descartes, Spinoza en Kant als filosofen, Darwin en Einstein als wetenschappers.

De nieuwe spiltijd is bij uitstek de tijd waarin de godsdienst (op de eerste plaats natuurlijk het christendom) onder vuur is komen te liggen. Niet helemaal te onrechte, zoals Hans Küng in zijn werk over het christendom heeft aangetoond. De interpretatie van de boodschap van Jezus van Nazareth door het Westen onder leiding van de paus van Rome is in de loop der tijden zozeer afgeweken van de oorspronkelijke betekenis dat er dringend correcties op moeten worden gemaakt: na de correctie van het protestantisme (dat kort na zijn ontstaan in dezelfde fouten verviel als de ‘papen’) kwam de meer urgente vraag naar een modernisering van de boodschap, tegenover de ontwikkeling van de moderne wetenschap. De katholieke kerk heeft niets beters gevonden dan een concilie (het eerste Vaticaans concilie in 1870), waarin de onfeilbaarheid van de paus weliswaar alleen inzake geloofskwesties werd afgekondigd, en de priesters een antimodernistische eed werd opgelegd. Sindsdien heeft diezelfde kerk, ondanks het tweede Vaticaans concilie, met mondjesmaat toegegeven zich in enkele uitspraken te hebben vergaloppeerd, maar zowel de inhoud als de stijl van het katholieke geloof is fundamenteel dezelfde gebleven. De protestanten hebben het niet beter aan boord gelegd: tegenover de wetenschappelijke benadering van de bijbel stellen de meeste kerken een letterlijke lezing van de gewijde teksten, met alle gevolgen van dien. De niet-christelijke godsdiensten in de Westerse wereld, het Jodendom en de Islam, zijn er nog niet aan toe hun dogma’s in vraag te laten stellen door de wetenschap. Daar zullen we nog wel een tijdje op moeten wachten.

Spiltijd: het betekent een volledige herziening van de betekenis van godsdienst en religie. Daar zijn we dringend aan toe, na de ervaring van een door geweld verscheurde twintigste eeuw, van een schreeuwende onrechtvaardigheid in de verdeling van de rijkdom over alle mensen, en van een verontrustende uitputting van de draagkracht van onze aarde. We zitten inderdaad in belangrijke overgangsjaren, met torenhoge uitdagingen.



De grote transformatie: conclusies (1)

Op het eerste gezicht is het boek van Armstrong een tocht in een verre geschiedenis, waarin gezocht wordt naar de wortels van de grote religieuze tradities van de wereld, een vrijblijvende bezigheid, zonder veel implicaties voor de huidige tijd. Armstrong lijkt ons te suggereren dat we er zelf maar de conclusies uit moeten trekken. Voor zover ik me herinner, geeft ze slechts een paar keren een hint. Een eerste keer, wanneer ze suggereert dat zowel het christendom als de islam de waarden uit de spiltijd van Israël doorgetrokken hebben naar de volgende eeuwen. En een tweede keer, wanneer ze expliciet zegt: ” In de zestiende eeuw leidde de wetenschappelijke revolutie tot een nieuwe Spiltijd, waarvan niet Boeddha, Socrates of Confucius, maar Nexton, Freud en Einstein de helden waren”.

Wat haar inschatting van de rol van het christendom en de islam betreft, heeft ze uiteraard gelijk. Tenminste toch vanuit de constatatie dat beide godsdiensten sinds hun begin ook de nadruk hebben gelegd op de liefde voor de naaste (bv. de parabel van de barmhartige Samaritaan) en de plicht van het delen (één van de vijf zuilen van de Islam). Ook voor christenen en moslims geldt de regel: doe de ander niet aan wat je niet wilt dat hij je aandoet.
Maar al heel vlug (vanaf de derde eeuw na Chr) is bij de christelijke kerken de aandacht blijkbaar verschoven naar de dogmatiek en de interpretatie van de schrift; de orthodoxie werd vastgelegd en wie die niet volgde werd als ketter veroordeeld en riskeerde vervolging en dood. In de Islam is iets dergelijks gebeurd: kort na de dood van Mohammed ontstond de scheuring tussen het sjiïsme en het soennisme; tot de dag van vandaag bevechten beide strekkingen elkaar met een onverzoenlijke haat.

Meer dan ooit lijkt het er dus op dat godsdienst geweld genereert, een realiteit waartegen de religieuze tradities zich allemaal resoluut hebben afgezet. En de tijd dat dit verzet levensgevaarlijk was is nog niet zo lang voorbij.

Je kan je afvragen hoe het komt dat godsdienst met dogma’s, riten en offers zo’n taai fenomeen is. Het lijkt er al te zijn geweest van bij het ontstaan van de mens zelf, en tiert nog welig de dag van vandaag. Voor zover ik dat zie, heeft dat veel te maken met de existentiële onzekerheid van het menselijk bestaan en met het feit dat de mens slechts één zekerheid kent, dat hij namelijk zal sterven.
(wordt vervolgd)



De grote transformatie (14)

Na het verdrijven van de tiran Peisistratos, die na de dood van Solon de macht in Athene had gegrepen, trachtte Sparta Athene in te palmen, maar onder leiding van Cleisthenes werden ze verdreven
Cleisthenes versterkte het politieke systeem (dat de naam ‘democratie’ zal krijgen): oude instituties werden op een rationele manier hervormd zo dat alle burgers konden deel nemen aan de politieke discussies en debatten.
De zesde eeuw is die van de filosofie van Herakleitos, Parmenides en Xenophanes; en ook van de eerste opvoering van tragedies, die de traditionele absolute waarden aan strenge kritiek onderwierpen, en aanzetten tot verinnerlijking en verdieping van het ritueel. Katharsis werd bereikt door medeleven en compassie te voelen, omdat de gave om met de ander mee te voelen cruciaal was voor de tragedie-ervaring.

In de vijfde eeuw v.Chr. kende Athene heel wat natuurwetenschappers en filosofen, van wie er verschillende kritiek hadden op het traditionele volksgeloof. De ‘sofisten‘ (wijze mannen) reageerden daarop: ze verdiepten zich in veel thema’s van de Spiltijd: het verlangen naar de vrijheid, autonomie, individualisme en de mogelijkheid gewone mensen te bereiken, in plaats van de kennis tot een kleine elite te beperken. De sofisten leerden de mensen systematisch te twijfelen in een tijd van groeiende onzekerheid. Protagoras van Abdera bv. schreef een berucht tractaat over de goden: “ik heb geen enkele mogelijkheid om te weten of ze bestaan of niet bestaan, noch van welke aard ze zijn”.

Tijdens de Peloponnesische oorlog werd Socrates een bekende persoonlijkheid in Athene
Socrates had niet de bedoeling informatie over te brengen, maar hij wilde vooronderstellingen van mensen deconstrueren en hen tot het besef brengen dat ze eigenlijk niets weten. Hij beschreef zichzelf als een vroedvrouw: hij bracht de waarheid in zijn gespreksgenoten ter wereld.
Socrates heeft de dialectiek uitgevonden, een meedogenloze dialoog die bedoeld was om foute overtuigingen aan de kaak te stellen en waarheid aan het licht te brengen. De kennis die op deze manier werd verworven was onlosmakelijk verbonden met de deugd. Kennis is deugd. Als je de essentie van goedheid begrijpt, zal je vanzelf juist handelen.

Er niet in slagen diep na te denken over betekenis was verraad aan de ‘ziel’: de ontdekking van de psyche is een van de belangrijkste prestaties van Socrates en van Plato.
Plato, leerling van Socrates, stichtte een school voor wiskunde en filosofie (de Academie): het onderwijs bestond niet uit colleges, maar uit gesprekken in de stijl van Socrates, in dialogen. Ons aardse bestaan is volgens Plato miserabel en tot mislukken gedoemd, maar het is niet de ware werkelijkheid. Religie was in de ogen van Plato minderwaardig vergeleken met de filosofie: de vormen konden alleen door de rationele vermogens van de geest worden bevat, niet door de inzichten van de mythe of het geheiligde drama van het ritueel. Zijn filosofie: de ‘leer van de vormen’: de ideeën van het goede, rechtvaardige, schone enz. konden niet met de zintuigen worden waargenomen, maar ze konden worden doorgrond met de kracht van de rede die in de ziel van elke mens huisde (idee = vorm, patroon, essentie). Onze materiële wereld was secundair en slechts een afgeleide. De rede: een spiritueel zoeken naar betekenis en waarden. De allegorie van de grot.

Plato’s leerling Aristoteles verwierp de idee dat de vormen een onafhankelijk, objectief bestaan hadden. Eigenschappen als schoonheid, moed, ronding of witheid bestonden alleen in het materiële voorwerp waar ze bij hoorden. Aristoteles was geïntrigeerd door het hele proces van de ‘wording’.

Aristoteles was op een gegeven moment de leraar van Alexander, die het hele toen gekende Oosten zou veroveren en de periode van het hellenisme inluidde. De voornaamste filosofische systemen tijdens de hellenistische tijd waren het stoïcisme en het epicurisme. Voor deze hellenistische filosofen was de spiltijd helemaal voorbij. Zij stelden geen heldhaftige ethische eisen, maar zochten enkel de ‘ataraxia’, een bestaan zonder problemen.



De grote transformatie (13) Griekenland

De bijdrage van Griekenland aan de waarden van de spiltijd.

Rond 1200 v. Chr. verdween de machtige beschaving van de Myceners: wellicht werden de steden ervan (Pylos, Mycene en Tiryns) verwoest door de zeevolkeren. Daarop volgden vier duistere eeuwen: de zgn. Griekse middeleeuwen. Het heldendicht van Homeros , pas in de achtste eeuw op schrift gesteld (dank zij de Fenciërs), getuigt nog van de luister van de teloorgegane beschaving.
De ineenstorting van hun wereld in de dertiende eeuw betekende een trauma voor de Grieken: hun godsdienst in de negende eeuw was dan ook pessimistisch en onheilspellend, de goden gevaarlijk, wreed en grillig.

In de 8ste eeuw v.Chr. ontstaat de polis, de kleine onafhankelijke stadsstaat (met een stadsmuur, een tempel, een vergaderplaats en een haven). De samenleving wordt egalitair (althans wat de mannen betreft), met nadruk op debat (agon) en heldencultus. En met een Olympus vol goden, die geen mededogen kenden, onverschillig als ze waren voor het leed van de mensen. Die polis wordt in de zevende eeuw gemilitariseerd, met de opvallende opkomst van Sparta in de Peloponesos. Hesiodos is de dichter van die tijd: “Werken en Dagen”, waarin hij pleit voor sociale rechtvaardigheid, en “Theogonie” over de strijd tussen de goden en het streven naar meer helderheid, orde en definitie.

De zevende eeuw kende ook de opkomst in verschillende stadsstaten van de ‘tiran’, mannen die op niet-legale wijze aan de macht kwamen om voor het volk te regeren. Tegelijkertijd had een militaire vernieuwing plaats: oorlogsvoering werd minder en minder het voorrecht van een aristocratische elite maar het werk van de ‘hopliet’ , of hij aristocraat was of boer – iets wat een nieuwe gelijkheid tussen mensen tot stand bracht. Dit legde de fundamenten van de democratie.
In dat leger van hoplieten werd de ‘logos’ , het gesproken woord, belangrijker dan de ‘mythe’: logos als praktisch, effectief en accuraat.

In de zesde eeuw komt Athene meer en meer op de voorgrond: de inwoners kozen Solon om door het wijzigen van de grondwet een burgeroorlog tussen de edelen en de boeren te vermijden.
Solon wilde af van de ‘dysnomia’ (de wanorde), waar de burgers verantwoordelijk voor waren als resultaat van menselijk egoïsme. Alleen gebundelde politieke inspanningen konden leiden tot ‘eunomia’ (juiste orde), want de goden kwamen niet tussenbeide in menselijke zaken. Solon’s principe van eunomia zou mede de vroege Griekse wetenschap en filosofie vormgeven



De grote transformatie (12)

In de loop van de zesde eeuw begon voor Israël pas de spiltijd, dank zij de ervaring van ongeremd, schokkend geweld: de verovering van Jeruzalem door de Babyloniërs en de wegvoering van de elite van Juda naar Babylon (de ballingschap). Jeruzalem werd totaal verwoest en was een desolate ruïne geworden.

Jeremia was in die tijd de profeet, die vertolkte wat God als bedoeling had met die vreselijke ervaring, die geestelijke ontwrichting die de ballingschap betekende. Ook het boek Job is wellicht tijdens de ballingschap geschreven. Verstoken van hun tempel, hun koning en hun land, ontwikkelden de ballingen een geheel nieuwe religieuze visie: daarvan getuigt de profeet Ezechiël. Heiligheid had niet alleen met de cultus te maken, maar kreeg een sterke ethische component.

Naar het einde toe van de zesde eeuw kwam de grootmacht Perzië op de proppen: Babylonië werd veroverd. De Joodse ballingen mochten weer naar huis. Dit is de tijd van de tweede Jesaja, de profeet die de terugkeer meemaakt. Maar zijn boodschap lijkt dubbelzinnig: enerzijds keert hij terug naar de triomferende God, die geen ander naast zich duldt; anderzijds schrijft hij gedichten over een man van smarten, geweldloos, lijdend, een licht voor alle volken.

De terugkeer in Jeruzalem wordt gevolgd door de bouw van de tweede tempel, veel minder groots dan de eerste. Tegen de tweede helft van de vijfde eeuw was Jeruzalem een kleine, beschadigde stad in een uithoek van het Perzische rijk. Onder leiding van Nehemia werden nieuwe muren rond de stad gebouwd: wijst op de neiging om zich in zichzelf op te sluiten en om mensen uit te sluiten. Het is het teken van het einde van de spiltijd voor Israël.

Het rabbijnse judaïsme, het christendom en de islam zullen later allemaal voortbouwen op de inzichten van Israëls spiltijd en een geloof scheppen dat gebaseerd was op de Gulden Regel en de spiritualiteit van ‘buigen’, empathie en zorg voor iedereen.

Voor alle Spiltijd-religies geldt dat het individu er soms niet in slaagde om aan zijn eigen hoge idealen te voldoen. Bij al deze geloofsovertuigingen zijn mensen ten prooi gevallen aan uitsluiting, wreedheid, bijgeloof en zelfs gruweldaden. Maar in hun diepste kern delen de religies van de Spiltijd het ideaal van medeleven, respect en zorg voor allen.