Mijlpalen van de Europese eenwording (23)
De Gaulles Europa der vaderlanden.
Terwijl de Gaulles relatie tot de Amerikanen en de NAVO steeds moeilijker werd, maakte ook de EEG turbulente tijden mee met de eigenzinnige generaal. De Gaulle
De Gaulles Europa der vaderlanden.
Terwijl de Gaulles relatie tot de Amerikanen en de NAVO steeds moeilijker werd, maakte ook de EEG turbulente tijden mee met de eigenzinnige generaal. De Gaulle
De Gaulles visie op Europa had ontegensprekelijk een sterke nationalistische inslag. Afstand van nationale soevereiniteit was daar uiteraard mee in tegenspraak en dit maakte de generaal in de jaren vijftig
Gisteren hebben de VS en Iran voor het eerst sinds de jaren tachtig van vorige eeuw met elkaar gepraat via hun ambassadeurs. Wie de achtergrond en betekenis ervan wil kennen, moet maar eens de commentaar lezen van de Brit Patrick Seale, een kenner van het Midden-Oosten.
Europa in de jaren zestig: de uitdaging van de Gaulle
De jaren zestig worden vaak beschreven als een periode van malaise in het Europese integratieproces. Dat is echter niet helemaal terecht. Vrij snel na haar oprichting kon de EEG zich in de jaren zestig consolideren als een, weliswaar beperkte, maar toch vaste waarde op het Europese en wereldtoneel, tenminste voor zover het over handel en landbouw ging. De jaren zestig waren ook een periode van voorspoed en voorstanders van de integratie schreven dit toe aan de Europese verwezenlijking.
Wat er ook van zij, naar het dagelijks leven van de gewone mensen had de vrijhandelszone zeker meer gevolgen dan wij nu vaak beseffen. Reizen werd makkelijker door soepeler grenscontroles, talrijke producten die voorheen als exotisch of luxe werden beschouwd werden betaalbaar. Dat veranderde onze dagelijkse gewoontes grondig. Kunnen we ons nog een leven voorstellen zonder Duitse auto
Van vrijhandel naar politieke eenwording?
Toch reikten de ambities van het Verdrag van Rome in principe verder dan vrijhandel en landbouwbeleid. Het was immers een kaderverdrag waarin ook een aantal doelstellingen op lange termijn naar voor werden geschoven, een agenda die samen moest uitgevoerd worden.
Het Verdrag stelde weldegelijk een echte gemeenschappelijke markt in het vooruitzicht, wat meer is dan enkel een douane-unie omdat dan ook de wetgeving (bv. op het vlak van veiligheid van apparaten) over hetzelfde moet gaan. Ook een economische en monetaire unie met een gemeenschappelijke munt werden in het vooruitzicht gesteld. Dit alles zou dan moeten uitmonden in een politieke unie, een organisatie die ook bevoegdheid zou hebben op traditionele domeinen van de staten als buitenlandse beleid, defensie, politie, justitie, enz
Vrijhandel en landbouwbeleid
Ook op een andere manier week men af van de ideeën die Monnet en Schuman geïnspireerd hadden bij hun initiatief voor de EGKS. Hun functionalistische benadering ging men immers uit van een integratie per sector. Van die sectoriële benadering werd nu afgestapt. Men werkte breder maar tegelijkertijd veel minder vergaand.
In een eerst fase voorzag men naar het voorbeeld van de Benelux in de creatie van een vrijhandelszone. Aan die vrijhandelszone werden ook een paar grote principes gekoppeld, zoals het vrij verkeer van goederen en werknemers. Dat gold voor alle sectoren en niet voor één enkele zoals in de EGKS maar ging tegelijkertijd veel minder ver.
Dat verschillende landen afspraken om onderling niet langer invoerrechten te heffen was historisch niet echt revolutionair te noemen.
Het Verdrag voorzag ook in een douane-unie, wat al een stap verder ging. Hierbij wordt een gezamenlijk tarief ten aanzien van derde landen gehanteerd: éénzelfde invoerheffing dus, voor bv. Braziliaanse koffie of die nu gelost werd in Le Havre of in Antwerpen. Hierdoor stelde de EEG zich op als één handelsblok en het zou ook de Europese Commissie zijn die van in de jaren zestig in naam van de lidstaten optrad in internationale handelsbesprekingen (GATT, voorloper van de Wereldhandelsorganisatie).
De verwezenlijking van deze vrijhandelszone en douane-unie gaf dan ook geen grote problemen. Zij werden geleidelijk ingevoerd en tegen het begin van de jaren zeventig was deze eerste fase van deze eenwording rond.
Slechts op één terrein kwam men van meetafaan tot een gemeenschappelijk beleid, dat veel verder ging dan afschaffing van onderlinge grenscontroles, enz. en dat was de landbouw. Landbouw werd op die manier vanaf de jaren zestig een materie die hoofdzakelijk door Europa werd geregeld. Dit was een toegift aan de Fransen, waar de landbouwsector nog veel belangrijker was dan in het veel meer geïndustrialiseerde West-Duitsland (het Ruhrbekken), in België of zelfs in Nederland. In ruil voor de vrije toegang van de Duitse industriële producten tot de grote Franse markt, nam de EEG de ondersteuning en transformatie van de landbouw voor zijn rekening. Hier ligt de oorsprong van de roemruchte PAC (Politique Agricole Commune) met zijn nachtelijke marathons over jaarlijkse prijszetting en zijn vleesbergen en melkplassen toen die politiek uit de hand begon te lopen. Tot diep in de jaren tachtig stond Europa voor de gewone mensen dan ook gelijk met een meer en meer controversieel landbouwbeleid, iets wat al bij al slechts een kleine minderheid van de Europeanen aanbelangde maar veel geld en aandacht opslorpte.
De EEG, rechtstreekse voorloper van de Europese Unie
Ten tweede werd een Europese Economische Gemeenschap opgericht (EEG). Het is die EEG die later via naamsveranderingen en het opslorpen van de EGKS en Euratom (1967) na het verdrag van Maastricht (1992) zou uitgroeien tot wat we nu de Europese Unie noemen.
Met uitzondering van de Europese Raad (Franse president en eerste ministers) die in de jaren zeventig werd opgericht, dateren alle belangrijke organen van de huidige Unie reeds van het verdrag van Rome: de Europese Commissie, de Raad van Ministers, het Europese Hof van Justitie en het Europees Parlement (in die tijd zonder wetgevende bevoegdheid). Zoals we vroeger hebben gezien werd hier het model van de EGKS overgenomen. Maar er was, zoals reeds eerder aangestipt, een verschil. Het zwaartepunt verschoof van de Commissie, het orgaan bij uitstek dat de supranationale benadering van de Europese eenwording vertegenwoordigde, naar de Raad van Ministers. De Europese commissie kon nog enkel voorstellen doen voor nieuwe Europese regels. De uiteindelijke beslissing werd genomen door de Raad van Ministers, een orgaan dat gezien werd als een typisch uiting van de intergouvernementele benadering. Die Raad zou weliswaar met een gekwalificeerde meerderheid beslissen en niet met consensus zoals dat de gewoonte was in intergouvernementele organen. Wel was een overgangsperiode voorzien waarin die consensus weldegelijk nog van kracht zou blijven.
Al bij al beschouwden voorstanders van de supranationaliteit, met hun nadruk op onafhankelijke instellingen op Europees niveau, de EEG als een stap terug in vergelijking met de EGKS. Terzijde merken we op dat de Benelux-landen zich in deze periode ontpopten tot de grote voorstanders van de supranationaliteit. Zij zagen hierin, aldanniet terecht, een tegenwicht tegen al te grote invloed van de grote staten, meer bepaald van Frankrijk, en dus een garantie dat met de belangen van de kleintjes rekening zou worden gehouden.
Het Verdrag Van Rome: antwoord op een crisis en basis van de Europese Unie
Het débacle van de Europese Defensiegemeenschap veroorzaakte in de jaren vijftig de eerste grote crisis in het Europese integratieproces. Het zou niet de laatste zijn en sommige waarnemers menen dat in heel haar bestaan de Europese Unie meer in crisis is geweest dan wat anders. Er waren in ieder geval meer crisissen dan echte mijlpalen. Maar het Verdrag van Rome was zeker zo
Onlangs, bij een lezing over de geschiedenis van de wereld, constateerde ik tot mijn grote ontsteltenis dat geen van de toehoorders al had gehoord van “het militair-industrieel complex”. Deze term werd door president Eisenhower (VS) bij zijn afscheid in 1961 gelanceerd: hij waarschuwde de wereld uitdrukkelijk tegen het acute gevaar dat het samengaan van militaire macht en industrie voor een land en voor de wereld kan betekenen. Sindsdien heeft dat militair-industrieel complex een macht gekregen, die Eisenhower wellicht voortdurend in zijn graf doet omkeren. Als je het niet gelooft, lees dan het artikel van Chalmers Johnson op Tomdispatch. Het is erger dan Eisenhower ook maar in zijn ergste nachtmerries kon dromen. Zeg later niet dat je het niet wist.
Wat we in de EDG discussie bovendien ook naar voor zien komen, is de spanning tussen de Atlantische en de Europese optie voor de verdediging van West-Europa. Een deel van de tegenstand tegen de EDG, met name uit Amerikaanse hoek maar ook in bepaalde Belgische kringen, kwam ook voort uit het geloof dat de defensie van West-Europa zich in Atlantisch verband onder Amerikaanse leiding diende te ontwikkelen en dat
Het EDG fiasco maakt verder glashelder duidelijk dat weerstanden tegen afstand van soevereiniteit diep geworteld zijn, en dat niet alleen bij de Britten. Ook in de Benelux-landen waren die weerstanden levendig en zoals de latere geschiedenis (denken we hier aan de Europese grondwet) zal aantonen, kunnen zij makkelijk terug opborrelen. Dat geldt zeker als over defensie gaat, en in grote mate ook voor buitenlands beleid. Sinds het falen van de EDG is een gemeenschappelijke Europese Defensie, los van de NAVO, één van de meest delicate onderwerpen binnen de Europese eenwording.
Dat heeft in wezen te maken met twee elementen:
Vooreerst is er de reeds genoemde tegenstand tegen de overdracht van soevereiniteit. Dat geldt zeker als het over militaire zaken gaat. Sinds de renaissance is het monopolie op het gebruik van geweld en het voeren van oorlog gezien als één van de essentiële elementen van de nationale staat, die haar onderscheid van andere politieke eenheden zoals een provincie of stad.
Komt daarbij dat sinds de invoering van de algemene dienstplicht in de 19de eeuw
Ter dankbare herinnering aan één van mijn beste vrienden, die onlangs overleden is:
Geert was een diep-gelovige man, die in de figuur van Jezus van Nazaret een man zag die op eminente wijze uitdrukking had gegeven