GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (24)

Het kalifaat van Bagdad (5)

Naast de traditie van de soefisten ontstond ook in die eerste eeuwen van de islam een andere denkstroming, in een poging om de traditie van de Griekse wetenschap der filosofie in de Arabische traditie op te nemen, of om die traditie voort te zetten en verder te ontwikkelen in de Arabische taal.
In Syrië bestond een levende traditie van hellenistische filosofie en wetenschap (in het Grieks en in het Syrisch), in Irak een traditie van joodse geleerdheid, in Iran tenslotte een traditie die van het Pahlavi gebruik maakte en elementen uit India had opgenomen. Gedurende de eerste generatie onder moslimoverheersing was er nog niet de noodzaak tot vertalen in het Arabisch, aangezien de mensen die deze tradities in leven hielden die andere talen nog beheersten; vanaf de achtste eeuw echter, met steun van de kaliefen van Bagdad begon men heel wat geschriften in het Arabisch te vertalen.

Zo werd de hele Griekse culturele traditie opgenomen:
vooral filosofie (Aristoteles, Plato, de neoplatonisten, voornamelijk in de beroemde school van Alexandrië in Egypte, die eerst naar Syrië en dan naar Bagdad werd verplaatst), medicijnen (vooral via de nestoriaans-christelijke akademie van Gondesjapur, waar in het Syrisch werd gedoceerd); de exacte wetenschappen (wiskunde en astronomie); en de occulte wetenschappen: astrologie, alchemie en magie. Daarbij kwamen elementen uit de Iraanse en Indiase traditie: bv. het gebruik van Indiase – de zogenaamd Arabische – cijfers bij wiskundige berekeningen.

Bij dit alles is de vraag in hoeverre de Arabieren slechts de ontdekkingen van de Grieken hebben doorgegeven en in hoeverre ze zelf originele bijdragen geleverd hebben. Sommige auteurs schijnen er van uit te gaan dat de Arabieren niet zo geniaal konden zijn als de Grieken en dat hun wetenschap dus slechts een voortzetting is van de Griekse. In een aantal opzichten zullen ze wel die Griekse wetenschap verder hebben ontwikkeld en verbeterd: bv. inzake algebra en analytische meetkunde, en sterrenkunde.
Anderen, die zich bewust zijn van de vooroordelen die tegen de Arabieren leven, als gevolg ongetwijfeld van het vertekend beeld van de islam in latere eeuwen, komen in de verleiding hun prestaties op die gebieden te overdrijven.



Joden en vrije meningsuiting

Een tijdje geleden verwees ik hier naar een artikel over professor Tony Judt, die door het protest van een Joodse organisatie in de VS een geplande lezing niet kon houden. Zie actualiteit, op 12 oktober ll. De kommentaar die Alan Wolfe daarover ten beste geeft, vind ik persoonlijk heel goed en evenwichtig.



Australopithecus afarensis

Misschien zegt die naam je niet onmiddellijk iets, maar wel ‘Lucy’, het skelet van een wijfje mensaap, dat in 1974 door Donald Johanson werd opgegraven in Ethiopië. Onlangs heeft een team paleoanthropologen een nieuwe interessante vondst gedaan van zo’n ‘zuidelijke aap uit Afar’: een jong meisje, met haar drie jaar verrast door een vloedgolf en onder zand terecht gekomen. Over Selam – zo heet het schepsel – een interessant artikel in de reeks van de VPRO: Noorderlicht.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (23)

Het kalifaat van Bagdad (4)

In Syrië en Irak zullen ook al vroeg (vanaf de achtste en volop vanaf de negende eeuw) bewegingen ontstaan, die zich op mystiek, gebed en meditatie zullen toeleggen. Ze werden soefisten genoemd, naar de wollen pijen, die een van de eerste groepen zou hebben gedragen, als teken van boetedoening. De eerste soefisten waren wellicht eerder asceten, die tegenover de weelde van de kaliefen in Damascus en daarna Bagdad de onthechting en onderwerping aan God nastreefden. Ze werden ook



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (22)

Het kalifaat van Bagdad (3)

Uit de vorige bijdrage kwam al duidelijk naar voor dat in de Islam niet de theologie maar wel het recht in het middelpunt staat. De Umayyaden in Damascus hadden die ontwikkeling al gestart door te beginnen met een gemeenschappelijk islamitisch recht (sharia),door het benoemen van qadi



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (21)

Het kalifaat van Bagdad (2)

Het systeem van wetten en regels was gebaseerd op de koran, op de handelwijze of soenna van de Profeet, vastgelegd in hadieths, op opvattingen van groepen geleerden en op de zich ontwikkelende praktijk of soenna van plaatselijke gemeenschappen. Het werd onder druk van het gecentraliseerde rijk geleidelijk aan geüniformiseerd. Dat hele stelsel van wetten en maatschappelijke voorschriften kreeg de naam sjarie’a of religieuze wet. Zij die in de islamitische (soennitische) maatschappij die wet moesten handhaven werden de ‘ulama genoemd, behoeders van het stelsel van maatschappelijke gedragsnormen. Zij konden optreden als woordvoerders van de gemeenschap, en hielden zich meestal afzijdig zowel van de regering (vorsten) als van de maatschappij.

Over de sjarie’a of ‘islamitische wet’ schrijft Albert Hourani (Een geschiedenis van de Arabische volkeren. p. 179):

“In werkelijkheid was de sjarie’a echter zowel meer als minder dan wat tegenwoordig gewoonlijk als ‘wet’ wordt beschouwd. Zij was meer omdat zij ook privé-handelingen omvatte die noch iemands buurman noch zijn vorst betroffen: particuliere godsdienstige handelingen, maatschappelijke gedragingen en datgene wat wij onder ‘manieren’ verstaan. Zij was een normatieve code voor alle menselijke handelingen en een poging die handelingen te classificeren om aldus de moslim een richtsnoer te bieden hoe hij volgens Gods wil moest leven.
De sjarie’a was ook minder dan een wet omdat sommige bepalingen erin slechts van theoretische aard waren en zelden of nooit in de praktijk werden gebracht, en ook omdat hele gebieden van het menselijk handelen die in andere wetstelsels wel worden geregeld in de sjarie’a geheel ontbreken. De sjarie’a was zeer nauwkeurig als het ging om kwesties die de persoonlijke status betroffen, zoals huwelijk en echtscheiding, legaten en erfenissen, maar veel minder nauwkeurig inzake contracten en verbintenissen en alles wat met economische activiteiten te maken had; het hele gebied dat tegenwoordig onder het strafrecht valt, ontbrak, moord werd meer als een privé-zaak tussen de families van de betrokkenen beschouwd dan als een kwestie die de gemeenschap, vertegenwoordigd door haar rechters, aanging; en de sjarie’a zei vrijwel niets over het ‘staatsrecht’ of het bestuursrecht.
Zelfs op de terreinen waarop zij zeer nauwkeurig was kon het gezag van de sjarie’a worden ondermijnd door de macht van de heerser of door de feitelijke maatschappelijke praktijk.”



Nachtmerrie

Al lang hebben sommige commentatoren het over de mogelijkheid dat de VS Iran zou aanvallen en zou pogen het met militair geweld tot gehoorzaamheid te dwingen aan de door het Westen opgelegde wetten en verboden. Die mogelijkheid bestaat wel degelijk, zegt William S. Lind, de auteur van dit artikel, maar zou kunnen uitdraaien op een ongeziene ramp voor Amerika en zijn leger in Irak. Een nogal verontrustend vooruitzicht, zou ik zeggen, temeer dat Bush en co. blijkbaar niets willen leren uit het verleden. De verkiezingen vandaag in de VS zullen daar volgens de auteur niet veel aan veranderen, ook niet als de democraten de meerderheid gaan vormen in de senaat én in het huis van afgevaardigden. Van Bush en Rumsfeld, Heer, verlos ons, voor het te laat is!



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (20)

Het kalifaat van Bagdad (750-1258)

De groeiende omvang en kracht van de moslimgemeenschap werkte niet ten gunste van de Oemayyaden. Hun kerngebied, Syrië, was een zwakke schakel in de keten van landen, die bij het rijk gevoegd werden. De steden hier bestonden al vóór de Islam en behielden een mate van onafhankelijkheid ten overstaan van hun nieuwe, islamitische heersers. Meer naar het oosten lag het zwaartepunt van de macht van de moslimgemeenschap: in Zuid-Irak en Iran kwamen meer en meer immigranten en de steden waren daar vollediger Arabisch.

In 747 kwam Perzië in opstand tegen de heerschappij van de dynastie der Oemayyaden. Onder leiding van een man van duistere afkomst, een zekere Aboe Moeslim, rukte een allegaartje van dissidente elementen vanuit Chorasan op naar Damascus. De laatste Oemayyade werd verslagen. Tot nieuwe kalief werd een afstammeling, niet van de Profeet, maar van zijn oom Abbaas, uitgeroepen: Aboe’l-‘Abbaas: de dynastie van de Abassiden kwam zo aan de macht.

De Abassiden streefden ernaar, meer dan de Oemayyaden in Damascus hadden gedaan, hun heerschappij een islamitische rechtvaardiging te geven. De kalief, als lid van de familie van de Profeet, regeerde bij de gratie Gods, in overeenstemming met de koran en de gedragsregels (de soenna). Belangrijke persoon binnen het bestuur werd de rechter (qadi): hij had geen politieke of financiële taken, maar moest geschillen beslechten en oordelen vellen in het licht van wat zich geleidelijk ontwikkelde tot een systeem van islamitische wetten of maatschappelijke regels.



Orthodoxe Joden en de wetenschap

In de discussie over de verhouding tussen wetenschap en geloof duiken vooral de fundamentalistische christenen uit de VS op. In dit artikel krijgen we voor het eerst een kijk op de houding van de orthodoxe joden. En zoals verwacht is het resultaat niet veel beter: de overgrote meerderheid zelfs bij de universitair geschoolden verwerpt de evolutietheorie en in het algemeen de bevindingen van de wetenschap.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (19)

Het kalifaat van Damascus (5)

Door de verovering van Spanje vanaf 711 zijn de Moslims voor het eerst in contact gekomen met het Westerse Christendom. Daarom nog even iets over die verovering en het islamitische rijk van Córdoba.

Met een leger van 12.000 man werd in juli 711 de Westgotische koning Roderik beslissend verslagen. Nadien werd enkel nog plaatselijk weerstand geboden tegen de Moslims. Omstreeks 715 hadden die ongeveer alle belangrijke steden in Spanje in handen, en zelfs Narbonne in Zuid-Frankrijk, stad die had deel uitgemaakt van het Westgotisch koninkrijk.
Vanuit bases in Narbonne en Pamplona ondernamen een aantal Arabische leiders dan plundertochten in de richting van de Rhônevallei en Zuidwest-Frankrijk. Op een van deze strooptochten werd in 732 het gebied tussen Poitiers en Tours bereikt, waar de moslims door Karel Martel werden verslagen.
Dat is uiteraard een heel belangrijke veldslag geweest, aangezien hij de verste uitbreiding van het rijk in de richting Frankrijk markeerde. Maar hij heeft aan de Arabieren in Spanje geen genadeslag toegebracht, integendeel. De slag bij Poitiers liet wel zien dat de Arabieren de grens hadden bereikt waar plundertochten ophielden winstgevend te zijn. Waren de Arabieren militair sterker geworden, dan hadden ze zich misschien later nog meer noordwaarts gewaagd. Maar de problemen in het Midden-Oosten, die tien jaar later begonnen, zullen hen op dat voornemen, als ze het al gekoesterd hebben, doen terugkomen.
Spanje werd provincie van het Arabische rijk, met een goeverneur die verantwoording verschuldigd was niet direkt aan de kalief van Damascus, maar aan de goeverneur van westelijk Noord-Afrika in Kairouan (het huidige Tunesië). Kerouan was oorspronkelijk een legerkamp, dat uitgegroeid was tot een bestuurscentrum en dichtbevolkte stedelijke gemeenschap. Toen de macht van de Oemayyaden in Damascus overging in de handen van de Abassiden in Bagdad, kostte het die laatste heel wat moeite om ook in de westelijke provincies erkend te worden. En toen in 756 een telg van de Oemayyaden, als emir Abd ar-Rahman I, de eerste vorst werd uit de dynastie van de Oemayyaden van Córdoba was islamitisch Spanje niet langer een provincie van het rijk, maar een onafhankelijke staat. Weliswaar met ekonomische en kulturele banden met de rest van de Moslimwereld.
De Oemayyaden brachten het grootste deel van Spanje onder centraal gezag. Narbonne echter was al kort na 750 verloren gegaan en Barcelona in 801. De onherbergzame gebieden in het noorden van het huidige Spanje bleven ontsnappen aan het gezag van de Oemayyaden.
Arabisch Spanje bereikte het hoogtepunt van zijn macht en welvaart onder Abd ar-Rahman III (912-961). De vorsten van de christelijke staatjes, die inmiddels waren ontstaan in het noorden, erkenden hem zelfs als leenheer.
In het begin van de elfde eeuw begon echter de staat van de Oemayyaden uiteen te vallen, en in 1031, toen de laatste Oemayyade stierf, waren er ongeveer dertig onafhankelijke plaatselijke heersers. Deze verdeeldheid bevorderde de opmars van de christenen, en in 1085 viel het belangrijke bolwerk Toledo in hun handen.
Een aantal moslimleiders deden dan beroep op de Almoraviden, heersers over een uitgestrekt moslims Berberrijk in Noordwest-Afrika. Deze en na hen de Almohaden oefenden tot in de dertiende eeuw macht uit in moslims Spanje. Daarna raakten ook de Almohaden in problemen van dynastieke aard, de christenen kwamen daardoor krachtiger opzetten, in 1236 viel Córdoba, in 1248 Sevilla. Het kleine rijke Granada bleef als enige kleine moslimstaat over en wist zijn onafhankelijkheid te bewaren tot in 1492.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (18)

Het Kalifaat van Damascus (4)

Moe’awiya behoorde tot de familie der Oemayyaden, een tak van de familie van de profeet. Die familie bezat de feitelijke macht in het groeiende imperium, met Damascus in Syrië als opkomende hoofdstad. De kaliefen ervan werden geconfronteerd met de problemen van het besturen van een uitgestrekt rijk en moesten zich daarom inlaten met de compromissen van de macht.
De volgelingen van Mohammed in Medina en Mekka telden niet meer mee en werden dan ook, toen ze in opstand kwamen, genadeloos uitgemoord: het kalifaat van Damascus betekent dus in feite het einde van de primitieve islam. Een nieuwe heersende klasse ontstaat, voornamelijk bestaande uit legeraanvoerders of stamhoofden. Onder hun leiding veroveren de Moslimlegers de hele Maghreb tot in Spanje toe.

In de jaren 90 van de zevende eeuw werd het Arabisch als bestuurstaal ingevoerd. Dat is zeer betekenisvol: in die taal was aan Mohammed het geloof in Allah geopenbaard. Die taal en hun geloof zal hen doen standhouden tegen de kracht van een Griekse beschaving, die hen op het ogenblik van hun veroveringen helemaal oversteeg. Dat met de taal ook een nieuwe munteenheid werd ingevoerd, was ook veelzeggend, want munten zijn symbolen van macht en identiteit.



Geloven in God?

In vraag en antwoord getuigt een man van rijpe leeftijd over zijn ervaring met het geloof, waarin hij werd opgevoed. En over het traject dat hij daarbij sinds zijn jeugd heeft afgelegd. Mij trof de directheid en de eerlijkheid van zijn antwoorden en de herkenning van zijn ervaringen in mijn eigen leven. Daarom alleen al wil ik jou ertoe aanzetten het ‘interview‘ te lezen en voor jezelf de vragen te beantwoorden.