GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel I (8)

Overgangstijd (van de elfde tot de zestiende eeuw)

Tegen het einde van de tiende eeuw waren er drie vorsten, die aanspraak maakten op de kaliefstitel: die van Bagdad, Cairo en Córdoba. Daarnaast waren er andere heersers, die in feite over onafhankelijke staten heersten.

De islamitische wereld omvatte toen ruwweg drie gebieden, elk met zijn eigen machtscentra:
1. Iran en Zuid-Irak, met Bagdad als centrum
2. Egypte, Syrië en West-Arabië, met Cairo als machtscentrum
3. de Maghreb en de islamitische delen van Spanje (Andaloes), met Cordoba als centrum

In die drie gebieden ontwikkelde de politieke geschiedenis zich in drie fazen:

11e en 12e eeuw na Chr.

In het oostelijk gebied komt de feitelijke macht in handen van de Turkse dynastie der Seldsjoeken (vanaf 1055). De Turkse stammen waren tijdens hun opmars naar het Westen bekeerd tot de soennitische islam. Ze maken echter geen aanspraak op het kalifaat. De meest gangbare titel is ‘sultan‘= drager van macht.

In Egypte heersen de Fatimiden tot 1174; daarna komt Salaah al-Dien (Saladin) aan de macht (dynastie der Ayyoebiden). Saladin was een legeraanvoerder van Koerdische origine, en soenniet. Hij wist de Egyptische en Syrische moslims te verenigen in de strijd tegen de Europese kruisvaarders en de staten, die deze




You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.

Leave a Reply

You must be logged in to post a comment.