In deze tweede aflevering van de Prehistorie vermeld ik enkele van de vele voorlopers, die op één of andere manier het denken van Darwin hebben mogelijk gemaakt en beïnvloed. Opmerkelijk is dat het bijna uitsluitend Engelse en Franse “wetenschappers” zijn. Waar bleven de Duitsers? Is het mogelijk dat in het verdeelde en door oorlog verscheurde Duitse Rijk van de zeventiende en achttiende eeuw de omstandigheden zo waren, dat er niet aan wetenschap kon worden gedaan? Hoedanook, in de negentiende eeuw zullen de Duitsers zich werpen op de geschiedenis van de Oudheid en op de studie van de bijbel. Wie kent niet de namen van Theodor Mommsen met zijn “Geschiedenis van Rome” en Adolf von Harnack met zijn “Het wezen van het christendom”?
Carolus Linnaeus (1707-1778) uit Zweden is wel één van de bekendste. Hij is de vader van de classificatie van planten en dieren in families, ordes, klassen en stammen volgens een uit twee namen bestaan systeem. “Systema Naturae” heette zijn boek over de classificatie, met een eerste editie van 142 bladzijden, en een zestiende al in drie delen en 2300 bladzijden.
Zijn invloed is enorm geweest, zonder Linnaeus waren latere inzichten in de evolutie misschien niet mogelijk geweest. Maar aanvankelijk heeft zijn indeling van het dieren- en plantenrijk de tegenstanders van de idee van een geleidelijke evolutie in hun mening gesterkt en de aanvaarding van de idee van evolutie bemoeilijkt. Ook Linnaeus geloofde in het begin nog vast in de vastheid (fixity) van de soorten, zo door hun schepper geschapen en op de wereld gezet. In latere edities van zijn werk komt hij niet meer terug op die vastheid: wellicht begon hij eraan te twijfelen.
Buffon(1707-1788), met zijn hele naam Georges Louis Leclerc, comte de Buffon, uit Frankrijk, had nog grotere ambities dan Linnaeus. In zijn ‘Histoire Naturelle, Générale et Particulière” wou hij de hele wereld beschrijven (een encyclopedie van 44 afleveringen).
Hij kwam al een eeuw vóór Darwin tot de conclusie dat er zoiets als evolutie moest zijn, want hij schrijft in zijn encyclopedie: “Elke familie, zowel van de dieren als van de planten, heeft dezelfde oorsprong, meer nog alle dieren zijn afkomstig van slechts één dier, dat in de loop der tijden alle rassen heeft voortgebracht die nu bestaan”. Hij rekende uit dat de aarde, die vroeger te heet was, minstens sinds 70.000 jaar koud genoeg was om leven te dragen. De fossielen, die men vond, waren getuigen van het feit dat door het afkoelen van de aarde sommige diersoorten waren uitgestorven.
Hij verwierp weliswaar het classificatiesysteem van Linnaeus en ontwierp er een ander, uitgaande van de nuttigheid van het dier voor de mens! Dat wijst er op hoezeer de achttiende eeuw overtuigd was van de centrale positie van de mens in de schepping. Onder druk van professoren van de Sorbonne, die zijn ideeën over eventuele evolutie ketters vonden, is Buffon erop teruggekomen. Als beschermeling van Madame de Pompadour, verkerend in haar salons, voor alles van die wereld der groten afhankelijk, had hij geen andere keus. De opvattingen van die tijd werden gedomineerd door het gezag van de bijbel die de wereld zag als iets totaal statisch, resultaat van één of meerdere scheppingsdaden van God. De eerste bres in die traditionele opvattingen zal geslagen worden door de geologie: een aantal amateurs-geologen begonnen te vermoeden dat de aarde veel ouder was dan de bijbel voorgaf. In de achttiende eeuw trachtte men die tegenstrijdigheid te verklaren door de theorie van de catastrofen: de aarde zou een aantal catastrofen hebben gekend, waarvan de zondvloed uit de bijbel de recentste was. Die catastrofen zouden een verklaring geven voor het uitsterven van verschillende diersoorten, waarvan men de fossielen begon te vinden.
James Hutton (1728-1799) uit Schotland verwierp die catastrofetheorie omdat ze geen logische uitleg bood voor de geologische fenomenen, die hij bestudeerde. Hij, de eerste systematische geoloog, kwam voor de dag met een nieuw principe: het uniformitarianisme ofte de opvatting dat wat nu op aarde gebeurt niet verschillend is van wat er altijd is gebeurd. De geologische processen zijn ook nu aan de gang, alleen zien we het niet omdat de tijd dat we leven te kort is. Uit de observatie van wat nu gebeurt leidde Hutton af dat de aarde veel ouder moest zijn dan in zijn tijd werd gedacht.
De ideeën van Hutton werden opgenomen en verder ontwikkeld door een bekendere geoloog, Charles Lyell (1797-1875) als de theorie van het actualisme: op het aardoppervlak werken nu dezelfde krachten die er vroeger al op werkten. Diens boek