Geschiedenis van Amerika III-5
De opbouw en exploitatie van Brazilië als suikerkolonie vereisten meer investeringen dan Portugal zelf in staat was op te brengen, mede in verband met de kosten van de Portugese expansie in Azië. Zuid-en Noord-Nederlandse kooplieden profiteerden van deze situatie en stelden geld beschikbaar voor de aankoop van slaven en suikerkooktoestellen. De ruwe suiker werd door Nederlandse reders naar Antwerpen, Amsterdam en Hamburg gebracht. Portugal had in 1559 de suikerraffinage in eigen land verboden in de valse hoop de suikerindustrie in Brazilië zelf te kunnen ontwikkelen. Gelet op het bovenstaande was er voor de Nederlandse kooplieden weinig aanleiding zich in het Atlantische gebied zelfstandig te manifesteren. Hun handel met het Spaanse en Portugese Rijk binnen en buiten Europa groeide ondanks de oorlogssituatie tussen de Republiek en Spanje.
Nadat Portugal in 1580 in Spaanse handen was gekomen, beschouwde Nederland Brazilië als vijandig gebied. Herhaaldelijk werden Braziliaanse kustplaatsen door Nederlanders en Engelsen geplunderd. De Hollanders lukte het wel om voet aan grond te krijgen in Brazilië. In 1624 namen ze Salvador in onder leiding van Piet Hein. Deze bezetting zou door een slechte organisatie echter maar één jaar duren. Vijf jaar later veroverde Hein het kustgebied van Pernambuco en deze bezetting zou een kwart eeuw duren onder het bestuur van Johan Maurits van Nassau. Het dorpje Recife werd steeds verder uitgebouwd en in 1641 strekte Nieuw-Holland zich uit over het hele noordoosthoek van Brazilië.
In dat jaar werd ook een vredesverdrag getekend tussen de Republiek der Verenigde Nederlanden (Holland en Zeeland) en Spanje en dat was voor het bestuur van de West Indische Compagnie (WIC), de Heren Negentien, een sein om de uitgaven die Johan Maurits deed, te verminderen. Johan Maurits werd korte tijd later gesommeerd naar Holland terug te keren en in 1654 namen de Portugezen zonder een schot te lossen de stad Recife over en in 1661 werden de Nederlandse rechten voor 8 miljoen gulden aan Portugal verkocht.
De ontdekkingstochten naar het binnenland van Brazilië begonnen in de 17e eeuw. Deze expedities, “bandeiras” genaamd, gingen voornamelijk op zoek naar edelmetaal en slaven. Eind 17e eeuw werd er in het bergachtige Minas Gerais eindelijk goud gevonden. Duizenden goudzoekers trokken daarop het binnenland in. In de 18e eeuw emigreerden meer dan 300.000 Portugezen naar Brazilië en tevens werden er nog steeds grote aantallen slaven uit Afrika aangevoerd om het werk in de mijnen te doen.
Door de goudwinning werd het zuidoosten van Brazilië steeds belangrijker en in 1763 werd Rio de Janeiro dan ook de nieuwe hoofdstad van het Brazilië. Ook de indianen werden in die tijd opgejaagd door de slavendrijvers om als plantagearbeiders dienst te doen. Portugese geestelijken en met name de Jezuïeten probeerden de inheemse bevolking te beschermen en kwamen dan ook regelmatig in conflict met de Portugese bestuurders. Rond 1750 speelde weer zo’n conflict, maar nu werden de Jezuïeten verbannen en verloren de indianen hun beschermers.