GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel I (13)
De overheersende ideologie in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw was die van het Arabisch nationalisme: het streven naar een nauwe band tussen de Arabische landen, naar onafhankelijkheid ten opzichte van de supermachten en naar sociale hervormingen in de richting van grotere gelijkheid. Deze ideologie werd een tijdlang belichaamd in de persoon van Djamaal ‘Abd al-Nasir (Nasser), heerser van Egypte. Deze Nasser was het die in 1956 het kanaal van Suez nationaliseerde.
De nederlaag van Egypte en Syrië in de oorlog van 1967 met Israël blokkeerde de verdere opmars van het Arabisch nationalisme. Ze luidde een periode in van verdeeldheid en toenemende afhankelijkheid van een van de twee supermachten, waarbij vooral de invloed van de Verenigde Staten toenam.
Op andere terreinen werden de contacten tussen de Arabische volken nauwer: door de media, zowel de oude als de nieuwe, werden ideeën en beelden van het ene naar het andere Arabische land overgedragen. In sommige Arabische landen maakte de exploitatie van de oliereserves een snelle economische groei mogelijk en deze lokte migranten uit andere landen aan.
In 1963 wordt Algerije na tien jaar oorlog tegen de Fransen onafhankelijk. Het FLN vestigt er een socialistische regering
In 1970 sterft Nasser. Hij wordt opgevolgd door Anwar al-Sadat, die vrede sluit met Israël maar in 1981 zal worden vermoord door islamitische extremisten. In 1978/79 vindt in Iran de revolutie plaats onder leiding van Ayatollah Khomeini.
In de jaren tachtig ontstond er door een combinatie van factoren naast het nationalisme en het streven naar een sociale rechtvaardigheid een derde idee: het islamisme. Dit kon een regime legitimiteit verschaffen, maar evenzeer bewegingen, die zich juist tegen dat regime verzetten, inspireren. De behoeften van de ontwortelde stedelijke bevolkingen aan een houvast in hun leven, het besef van het verleden dat in het nationalisme besloten ligt, afkeer van de nieuwe ideeën en gewoonten die vanuit de westerse wereld binnenstroomden, en het voorbeeld van de Iraanse revolutie van 1979 leidden tot de snelle toename van islamitische sentimenten en loyauteiten.
In 1987 begint de eerste intifada, een Palestijnse volksopstand uit protest tegen de Israëlische bezetting van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook.
In 1989 spreekt Khomeini een fatwa uit tegen Salman Rushdie. Die fatwa wordt een maand later door de Islamitische conferentie zo goed als unaniem als onislamitisch veroordeeld.
In 1992 pleegt het leger in Algerije een staatsgreep om te voorkomen dat het radicale FIS (het Islamitisch Front der Verlossing) aan de macht komt.
In 1994 komen in Afghanistan de Taliban-fundamentalisten aan de macht. In Iran wordt in 1997 de ruimdenkende Sajjid Khatami gekozen tot president van het land. In 2005 wordt hij opgevolgd door Ahmadinejad, een gewezen volgeling van Khomeini en als aartsconservatief bestempeld.
De eenentwintigste eeuw staat evident in het teken van het zogenaamde islamterrorisme, met de aanslag op New York en Washington op 11 november 2001 en met de reactie van de VS: de inval in Afghanistan en Irak. En het zal niemand verbazen dat de aanwezigheid van olie en van Israël in de regio van het Midden-Oosten de internationale politiek meer dan ooit beheerst.